Preek van 12 juni 2016

Preek van 12 juni 2016

Bij aandachtige lezing van het evangelie van Lucas, zusters en broeders, valt het onmiddellijk op dat hij graag twee mensen tegelijk voor het voetlicht brengt. 

- We kennen de twee zussen, de stil luisterende Maria en de dienstbare, drukdoende Marta. 
- Lucas vertelt ook over de barmhartige vader met zijn twee zonen, de oudste braaf thuis en de jongste op avontuur in den vreemde. 
- We kennen de farizeeër en de tollenaar, samen biddend in de tempel. 
- En de ‘lastige weduwe tegenover de onrechtvaardige rechter. Zo ook vandaag: de vrome farizeeër, Simon, en “de vrouw die in de stad als zondares bekend staat”, volgens de traditie moet dat Maria Magdalena geweest zijn. 

Lucas wil ons daarmee natuurlijk op de eerste plaats zeggen dat er twee verschillende soorten mensen zijn, elkaars tegenpolen, goeden en slechten, schapen en bokken zoals in de parabel van Mattheüs. Maar misschien wil Lucas ons boven alles zeggen dat in elke mens, dus ook in u en in mij, die tegenpolen te vinden zijn. Toon Hermans heeft er ooit een liedje over gezongen: 

“… Ik ben de boze Kaïn, én de lieve Abel. Ik lees de Playboy af en toe, én ook de Bijbel. Ik ben niet goed óf slecht, ik ben ze allebei”. 

Elke mens is een vat vol tegenstrijdigheden. 

Zo kunnen wij vandaag zeggen dat in ieder van ons een beetje van Simon zit en een beetje van Maria Magdalena. Met nuanceringen van een beetje meer of minder vroomheid, of een beetje meer of minder zonde. Iets of veel van allebei. 

Zo zitten zij, zo zitten wij met Jezus aan tafel: Simon, de vrome man met stand en status, en de zondige vrouw van de straat. Zowel voor de een als voor de ander is de ontmoeting met Jezus een harde confrontatie. Beiden hebben hun verleden. Simon blikt tevreden terug op een leven waarin hij zich met ijver op de wet heeft toegelegd. Maria Magdalena heeft alle reden zich te schamen over haar levenswandel. De ontmoeting met Jezus vraagt van beiden een echte bekering. Eerst de gastheer Simon. Hij zit in een hoogst ongemakkelijke situatie. Want hij heeft klare begrippen: wet is wet, en die is heilig; zonde is zonde en blijft zonde. Daar is geen speld tussen te krijgen. Hij weet wel wat zonde is. Maar misschien schuilt daarin juist zijn tragiek: hij weet wel wat zonde is, maar ernstig gezondigd heeft hijzelf nooit. Hij weet dus ook niet wat het betekent onder het oordeel van God te vallen. En dan moet hij het aanzien hoe iemand die wel onder dat oordeel valt, door Jezus behandeld wordt. Als Jezus dan op de proppen komt met dat verhaal van de twee schuldenaars voelt hij nattigheid. 

“Simon, Ik heb u iets te zeggen…Een geldschieter had twee schuldenaars…”. Simon antwoordt zuinig en voorzichtig: “Ik veronderstel…”, alsof het om een theoretische discussie gaat. Simon heeft zich gaandeweg vereenzelvigd, met zijn rollen, zijn waardigheden, zijn positie en macht, met zijn eigen vroomheid en deugdzaamheid. Van daaruit bekijkt hij alles en iedereen, van daaruit houdt hij ook alles en iedereen in de gaten. Daarom gaat alles voor hem wankelen wanneer de zekerheid van wet en oordeel, ondergraven wordt door de overtreffende liefde van de vergeving. Hij weet wel dat de barmhartigheid van God aan geen wetten gebonden is. Maar als hij het voor zijn ogen ziet gebeuren, juist met deze vrouw, kan hij het niet meer begrijpen, dan wordt het hem te gortig. 

Het evangelie zegt ons niet hoe Simon uiteindelijk op Jezus gereageerd heeft. Is hij toch door de knieën gegaan? Heeft hij zich bekeerd? Heeft hij geleerd dat, zoals Paulus zegt in de tweede lezing, “de mens niet gerechtvaardigd wordt door de wet te onderhouden, maar alleen door het geloof in Christus Jezus”? Heeft hij aan de zondares een plaats aan tafel gegeven? Of is zijn standpunt nog harder en onbarmhartiger geworden? Blijft zijn deugdzaam verleden hem achtervolgen en bepalen? Lucas vertelt het ons niet. Hij werd in elk geval door Jezus voor een moeilijke keuze gesteld, geconfronteerd met zijn eigen vermeende vroomheid. 

Aan de andere kant van de tafel zit de vrouw “die in de stad als zondares bekend staat”. Zij had zich schuw kunnen verbergen voor de profeet. Zij voelt al te goed dat Hij haar doorziet, zij weet dat Hij haar verleden kent. Dat is niet om fier op te zijn. Vanwege haar verleden heeft zij geen toekomst. Zij is een gebrandmerkte. Zij staat onder het oordeel en zij beseft dat zelf. Toch wordt zij op één of andere geheimzinnige wijze tot Jezus aangetrokken. Zij voelt in Jezus een zuiverheid en een heelheid waar zijzelf zo naar verlangt. Dat zij er letterlijk veel voor over heeft, blijkt uit het dure reukwerk dat zij heeft meegebracht. Plots schiet haar gemoed vol. Haar ogen vullen zich met een stroom van tranen. Die spreken van verdriet en spijt, ontroering en dankbaarheid, hoop en vertrouwen. “Zij gaat schreiend achter Jezus’ voeten staan”, staat er. Er komen zoveel tranen dat Jezus’ voeten er nat van worden. Een ontroerend tafereel van innigheid en tederheid. Jezus kan er niet tegenop, Hij laat het toe, laat het zich welgevallen. Terwijl Simon onbeleefd zuinig was in zijn liefde, in zijn gastvrijheid, is de vrouw uitbundig en mateloos in haar genegenheid. Zij schuwt het contact met Jezus niet. En zij raakt Hem tot in het diepste van zijn ziel Jezus is verrast over zoveel nood én over zoveel vertrouwen. Haar wordt vergeving geschonken: “want zij heeft veel liefde betoond”. Jezus ziet door de buitenkant heen. Hij ziet in haar ziel het vurige verlangen niet langer vastgepind te worden op haar verleden, haar hunkering naar aanvaarding, naar een nieuw begin. Daarom zegt Hij: “Uw geloof het u gered. Ga in vrede”. 

Zusters en broeders, ook wij zitten hier nu bij Jezus aan tafel, als Simons en als Maria Magdalena’s, ieder met ons eigen verleden, een mengeling van zonde en genade. Dikwijls weten wij niet wat overheerst in ons leven: de hardheid van de zelfrechtvaardiging en de zuinigheid in de liefde, óf het mateloos diepe verlangen naar een nieuw begin, naar echte en blijvende aanvaarding door de mensen en door God. Want we zijn een vreemde mengeling van vroomheid en zonde. 
-Jezus kijkt Simon aan en Hij ziet achter de farizeeër de kleine angstige mens. Bekering is voor Simon zich afkeren van die angstige, veroordelende houding en zich gewonnen geven aan Gods barmhartigheid. 
-Jezus kijkt de zondares aan en ziet haar tranen. Bekering is voor haar durven geloven in de liefde van Jezus, de liefde die zij blijkbaar nog altijd waard is. 
-Jezus kijkt ook ieder van ons aan. Hij ziet zowel verlangen als afweer, zowel verzet als overgave. 

Wat bekering voor ons is zullen wij zelf moeten invullen. Laten wij ons niet verbergen achter onze deugdzaamheid óf achter onze zonden. Laten wij Jezus kijken naar die twee verschillende kanten in onszelf. Hij wil niets liever dan tot ieder van ons zeggen: “Uw geloof heeft u gered. Ga in vrede”. Amen. 

1e lezing: 2Sam.13,7-10.13; 2e lezing: Gal.2,16.19-21; evangelie: Lucas Lc.7,36-50 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Eén van de Farizeeën vroeg Hem eens bij zich te eten. Hij trad het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen. Een vrouw nu die in de stad als een zondares bekend stond, was te weten gekomen, dat Jezus in het huis van de Farizeeër te gast was. Zij nam een albasten vaasje met balsem mee en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten, staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat, die ze met haar hoofdhaar afdroogde. Zij kuste ze keer op keer en zalfde ze met de balsem. Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had dit zag, zei hij bij zichzelf: ‘Als dit een profeet was zou Hij weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt; het is immers een zondares.’ Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Simon, Ik heb u iets te zeggen,’ waarop deze zei: ‘Zeg het, Meester.’ ‘Een geldschieter had twee schuldenaars, de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denarien schuldig. Omdat zij die niet konden teruggeven, schold hij ze aan allebei kwijt. Wie van hen zal nu het meest van hem houden?’ 43 ‘Ik veronderstel’, antwoordde Simon, ‘diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.’ Jezus zei tot hem: ‘Uw oordeel is juist.’ Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei tot Simon: ‘Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; gij hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt Mij niet eens een kus gegeven, maar zij hield, sinds Ik binnenkwam, niet op mijn voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg Ik u: haar zonden zijn haar vergeven, al waren ze vele, want zij heeft veel liefde betoond. Aan wie weinig wordt vergeven, hij betoont weinig liefde.’ Daarop sprak Hij tot haar: ‘Uw zonden zijn vergeven.’ De medeaanliggenden vroegen zich af: ‘Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?’ Jezus zei tot de vrouw: ‘Uw geloof heeft u gered: ga in vrede.’