Preek van 28 februari 2016

Preek van 28 februari 2016

Broeders en Zusters, onlangs las ik een merkwaardig boek met de titel “Na dit leven”. De Amerikaanse neurochirurg Eben Alexander beschrijft daarin eerlijk en nuchter wat hij beleefde toen hij een uiterst zeldzame vorm van hersenvliesontsteking kreeg.

Zeven dagen was hij buiten bewustzijn, tot hij onverwacht uit zijn diepe coma ontwaakte. Wat hij zich kan herinneren uit de tijd dat hij in coma was, staat voor altijd in zijn geheugen gegrift. Hij doet in het boek een poging om zijn ‘bijna-dood ervaring’ in woorden uit te drukken. Hij ziet het als zijn plicht deze blijde boodschap aan zoveel mogelijk mensen bekend te maken. “Mijn diepste en alles omvormende ervaring was”, zo schrijft hij, “dat ik door God bemind ben, God bemint mij, mij persoonlijk, dat ik daarom voortaan niets meer te vrezen heb, en dat die liefde mij voortaan zal weerhouden van wat slecht is”. Hij schrijft verder: “Dit, deze liefde, is de ultieme en alles bepalende realiteit, de onbegrijpelijke, glorieuze en opperste waarheid die in de kern van alles wat bestaat of ooit zal bestaan leeft en ademt”. (‘Na dit leven’, p.89 en p.191).
Dat is zijn grote boodschap: “God bemint elke mens, … er wordt van jou gehouden, onvoorwaardelijk, niemand is overtollig of nutteloos”. Deze ervaring veranderde heel het leven van Eben Alexander. Hij bleef daarna als neurochirurg wel gewoon zijn werk doen, mensen met hersenletsel opereren om ze te genezen. Maar hij deed alles nu anders en zelflozer, omdat hij zich gedragen wist door Gods heel persoonlijke liefde voor hem. Dat vervulde hem met diepe dankbaarheid én met een groot mededogen. 

Deze ervaring van Eben Alexander deed mij denken aan wat in de lezingen van vandaag over God wordt gezegd. De ervaring van Mozes bij het brandende braambos en de woorden van Jezus gaan over dezelfde werkelijkheid, dezelfde waarheid. Mozes heeft een heel vreemde, mysterieuze ervaring in de woestijn. Plots weet hij de grond waarop hij staat heilige grond. Het vurige verschijnsel schrikt hem af én trekt hem aan, tegelijkertijd. Hij wordt gevoelig voor de echte werkelijkheid achter de dingen, voorbij al wat oppervlakkig is en voor de hand liggend. Hij wordt gevoelig voor wie en wat ertoe doet, voor God. Met de oren van zijn hart hoort hij God spreken: “Ik ben God… die de ellende van mijn volk gezien heb, zijn jammerklachten gehoord, Ik ken zijn lijden. Ik daal af om mijn volk te bevrijden…”. En dan mag Mozes zelfs Gods naam vernemen: “Ik ben die is, Ik ben er altijd, Ik ben altijd bij de mensen”. God is er altijd, als bevrijder, als liefde, als barmhartigheid, als “eindeloos geduldige en barmhartige liefde”, in iedere concrete situatie, bij elke concrete mens, in al wat gebeurt. Hij is nabij en betrokken, zonder opdringerigheid. “Zijn goedheid is te groot voor het geluk alleen. Hij gaat in alle nood door heel het leven heen”. Elke kleine, zwakke, zondige, hopeloze mens is omgeven door Gods liefde. U ook. Ik ook. (W. Barnard, Misericordia Domini). God is bondgenoot in het lot en lotgenoot in het verbond. Die mysterieuze ervaring van God verandert heel Mozes’ leven. Hij wordt de ‘vriend van God’ (Ex.33,11) met een goddelijke opdracht. 

In de kleine parabel over de vijgenboom horen wij nog eens hetzelfde. Een vijgenboom die al drie jaar geen vruchten draagt moet je toch omhakken! Dat vindt de eigenaar. Dat is gewoon logisch. De tuinman denkt er anders over. Hij wil de boom nog een kans geven. “Laten we hem nog eens extra verzorgen, de grond nog eens goed omspitten, nóg maar eens flink mest geven, wie weet, komen er dan wel vruchten deze keer”. Deze tuinman is Jezus zelf. Hij heeft waarschijnlijk geen verstand van fruitbomen, wel van mensen. Hij weet uit ervaring wat aandacht en zorg en geduld vermogen. 

Met deze parabel brengt Jezus ons heel dicht bij het geheim van God. God is een God van aandacht en zorg en geduld, van “eindeloos geduldige en barmhartige liefde”. Daarom mogen we nooit zeggen dat ongeluk, ziekte, tegenslag, rampen, een straf van God zijn. Dat is een hardnekkig en zeer ongelovig misverstand, in het evangelie van vandaag en tot op onze dagen. God straft niet. Vroeg of laat straft het kwaad wel zichzelf. Zelfs de dorre en onvruchtbare vijgenboom krijgt nog een kans. Er is bij God altijd een laatste kans, voor iedereen, welke scheve schaats we ook in ons leven gereden mogen hebben. 

Broeders en zusters, de enige, altijd dezelfde en altijd nieuwe Blijde Boodschap is: “God is eindeloos geduldige en barmhartige liefde”. De neurochirurg Eben Alexander, Mozes en het Joodse volk, en elke onvruchtbare vijgenboom hebben het ondervonden. De bekering waartoe wij in deze Veertigdagentijd worden opgeroepen begint met het geloven in en het aanvaarden van “Gods eindeloos barmhartige en geduldige liefde”. Die ervaring zal ons leven veranderen. Amen. 

Eerste lezing: Ex. 3,1-8a.13-15; tweede lezing: 1Kor. 1-6.10-12; evangelie: Lucas 13, 1-9. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Juist in die tijd waren er bij Jezus enkele mensen die Hem vertelden van de Galileeers, wier bloed Pilatus met dat van hun offerdieren vermengd had. Daarop zei Hij: Denkt ge, dat onder alle Galileeers alleen dezen zondaars waren, omdat zij dat lot ondergaan hebben? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij u niet bekeert, zult ge allen op een dergelijke manier omkomen. Of die achttien die gedood werden, doordat de toren bij de Siloam op hen viel: denkt ge dat die alleen schuldig waren onder alle mensen die in Jeruzalem woonden? Volstrekt niet, zeg Ik u. Maar als gij niet tot bekering komt, zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.’ Hij vertelde nu deze gelijkenis: ‘Iemand had een vijgeboom die in zijn wijngaard geplant stond; hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets. Toen zei hij tot de wijngaardenier: Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgeboom vruchten zoeken, maar ik vind er geen. Hak hem om: waartoe put hij nog de grond uit? Maar de man gaf hem ten antwoord: Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond er omheen omspitten en er mest op brengen. Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken.’