Preek van 3 januari 2021

Preek van 3 januari 2021

Het is donker op straat. De horeca is dicht. Feesten zijn verboden, en vuurwerk afsteken mag niet. En toch zijn de lontjes nu korter dan voorheen. Zo breken er steeds vaker ongeregeldheden uit, en krijgen hulpverleners steeds meer met agressie te maken. Een boa kreeg een klap, toen hij iemand wees op fietsen op de stoep. Een brandweerman was gehinderd bij het blussen. En een agent was bijna gedood bij een aanhouding. Toen deze op de grond viel, zette de man zijn auto in z’n achteruit om over het hoofd van de agent heen te rijden. Het is donker op straat. Het is donker in Nederland.

“Want zie: duisternis bedekt de aarde”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing, “het donker de volkeren, maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen.”

Het is donker in Israël. De zon van recht en gerechtigheid schijnt niet meer over de samenleving. Maar dan vindt er een kentering plaats, een ommekeer. Boven de stad Jeruzalem laat God de zon van barmhartigheid en gerechtigheid weer opgaan. Zijn licht, zijn heerlijkheid, laat hij over hen stralen. Hij wil weer opnieuw onder de mensen wonen. God wil weer onder zijn volk leven, en belooft hen voorspoed.

Nadrukkelijk wordt hier verwoordt dat deze belofte alle volkeren omvat, dus universeel is. En toch moet het in Israël verwezenlijkte recht, de andere volkeren tot voorbeeld zijn. Niet omdat Israël beter is dan de andere volkeren, maar omdat Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid maatstaf is voor alles en iedereen. En dit moet zichtbaar gemaakt worden in het gedrag, in het doen en laten van zijn volk.

Maar vooraleer dit kan geschieden, moet men zich eerst bekeren: de oude weg verlaten, en Gods weg inslaan. Eenvoudig zal het niet zijn. Want de zon van recht en gerechtigheid schijnt niet meer over de samenleving ... Het is donker. Het is donker in Israël …

“En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden”, aldus het evangelie, “ging voor hen uit totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan.”

Er komen wijzen aan. Magiërs, astrologen uit Babylonië, het Tweestromenland. Bezitters van een bijzondere kennis, speciaal met betrekking tot de loop der sterren, en zijn consequenties voor het wereldgebeuren. Een ster hebben de wijzen in het oosten gezien, een koningster. En trekken nu op naar Jeruzalem, de koningsstad. De stad waar de beruchte en door de joden gehate koning Herodes leeft en regeert ... Het is donker. Het is donker in Israël.

Het nieuws over de geboorte van het voorspelde koningskind heeft Herodes zeker ‘ontsteld’. Hij had, uit angst dat ze hem van de troon zouden stoten, twee van zijn zonen ter dood gebracht, en nu staat hij op het punt om ook zijn oudste - Antipater - te laten executeren. Daarbij gebruikt Mattheüs de zinswending “en heel Jeruzalem met hem” om ook de corrupte leiders uit Jeruzalem - de hogepriesters, oudsten en de farizeïsche leiders - te betrekken in de reactie van verontrusting en ontsteltenis.

De vraag van de wijzen roept bij Herodes meer wakker dan alleen het spookbeeld van een politieke rivaal. In zijn vraag aan de hogepriesters en Schriftgeleerden vraagt hij niet zozeer naar de geboorteplaats van de ‘koning der joden’, maar veeleer naar die van de Christus, de Messias. In hun antwoord reiken de godsdienstige leiders Herodes meer informatie aan, dan hij van hen gevraagd had. Met het mengcitaat uit het Oude Testament brengen zij naar voren dat Bethlehem, de stad van David, een rivaliserende positie zal innemen ten opzicht van het religieuze en politieke centrum Jeruzalem. Ook geven zij een beschrijving van de toekomstige heilsfiguur, namelijk: een leider die herder zal zijn over Israël, het volk van God, zoals David dat ook was geweest.

Stad en geboorteplaats zijn gevonden. De wijzen, die in het geheim bij Herodes zijn ontboden, gaan meteen op weg. Op weg naar het pasgeboren kind, de pasgeboren heilsfiguur. Het is nacht. Het is donker in Israël. Het is donker op straat. En zie, de ster! Dezelfde ster, die zij in het oosten hadden gezien, is er ook nu weer om hun de koers te wijzen …

… om ons de koers te wijzen in het leven van iedere dag. Maar, welke ster lopen wij in ons leven achterna? Door welk voorbeeld, p/Persoon of levensbeschouwing laten wij onze levenswandel nog bepalen? Door welk licht laten wij onze levensweg beschijnen? In de 1e lezing roept Jesaja Jeruzalem op om Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid in gedrag, in doen en laten, zichtbaar te maken. En in het evangelie dat de nieuwe heilsfiguur geen tiran, maar herder zal zijn over het volk van God; net zoals koning David dat ook was geweest.

Welke ster lopen wij in ons leven achterna? Door welk licht laten wij onze levensweg verlichten? Zeker nu het donker is in Nederland. De zon van recht en gerechtigheid niet altijd meer over onze samenleving schijnt. En onze lontjes, vanwege de corona-maatregelingen, nu veel korter zijn geworden dan voorheen.

Ook al mocht er dan met oudjaar geen vuurwerk worden afgestoken, toch kunnen grote en kleine sterretjes enige vorm van geluk en blijdschap veroorzaken; ons een signaal geven, een teken, alsmede ons de koers wijzen in het leven van iedere dag. Wij hebben zijn ster in het oosten gezien … Blijft het ook dan nog donker op straat? Amen.

1e lezing: Jesaja 60, 1-6; 2e lezing: Efeziërs 3, 2-3a. 5-6; evangelie:  Matteüs 2, 1-12
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.’ Toen koning Herodes dit hoorde, werd hij verontrust en heel Jeruzalem met hem. Hij riep alle hogepriesters en Schriftgeleerden van het volk bijeen en legde hun de vraag voor, waar Christus moest geboren worden. Zij antwoorden hem: ‘Te Betlehem in Juda. Zo immers staat er geschreven bij de profeet: En gij, Betlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman te voorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël.’ Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen en vroeg hun nauwkeurig naar de tijd waarop de ster verschenen was. Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht: ‘Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar dat Kind en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan, opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.’ Na de koning aangehoord te hebben vertrokken zij. En zie, de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit totdat zij boven de plaats waar het Kind zich bevond stil bleef staan. Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde. Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neer vallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre. En in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren, vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.