Preek van 01 juni 2014

Preek van 01 juni 2014

Deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren, zusters en broeders, is een aparte zondag.

Zoals Stille 'Zaterdag' volgt op het afscheid van Goede Vrijdag en voorafgaat aan de Opstanding in de dageraad van Pasen, zo is deze zondag een stille zondag tussen het afscheid van Hemelvaart en de nederdaling van de heilige Geest op de morgen van Pinksteren. Deze zondag is de zondag van de stilte, van de stilte vóór de storm, van de inkeer, van het gebed, de zondag van de biddende kerk. Inderdaad, we vinden de kleine kerk in gebed, de jonge kerk die op het punt staat geboren te worden: "de leerlingen eensgezind volhardend in gebed samen met de vrouwen, met Maria, de Moeder van Jezus, en met zijn broeders." 

Wij verwonderen ons erover dat zij zich nu terugtrekken. Hun taak ligt toch niet binnen, achter gesloten deuren, veilig en knus, maar buiten, in de onveilige wereld: "de oogst is toch zo groot en arbeiders zijn er altijd te weinig”? Zijn zij misschien, daar in de bovenzaal, Jezus' laatste opdracht vergeten, dat zij moeten "uitgaan over de hele wereld en het evangelie moeten verkondigen aan heel de schepping" (Mc.16,15)? Neen, zij gaan niet uit over de hele wereld. Integendeel, zij trekken zich terug uit de wereld, zij sluiten zich op … om te bidden. -Zij doen ook helemaal niet waartoe paus Franciscus de christenen vandaag met klem oproept in zijn encycliek Evangelii Gaudium (93-97): "Ik heb liever een kerk die op straat schaafwonden en pijn heeft opgelopen en vuil is geworden dan een kerk die ongezond lang binnen zit … opgesloten achter muren die ons een bedrieglijk gevoel van veiligheid geven." De kerk moet de barricaden op, zegt paus Franciscus. Maar de leerlingen en Maria, zij mijden de straat, zij sluiten de deuren, zij zoeken veiligheid. 

Maar blijven we toch nog even in de bovenzaal in Jeruzalem waar "de leerlingen van Jezus, zijn broeders en zijn Moeder samen bidden". Wat gebeurt daar? Wat doen zij daar? Zij blijven in gebed volharden - eensgezind - en overwinnen zo de tegenstellingen en irritaties, de verschillen van inzicht en aanvoelen. Biddend hebben zij elkaar vastgehouden. Samen bidden maakt hen open voor elkaar, verenigt en sticht gemeenschap. Biddend gaan zij zich herinneren wat Jezus gezegd en gedaan heeft. Ze overwegen Jezus' leven … Hij ging weldoende rond. Hij heeft het brood gebroken en de storm gestild. Hij heeft de zondaars vergeven en blinden de ogen geopend. Hij heeft als een slaaf zijn leerlingen de voeten gewassen. En dat alles kwam voort uit zijn stil, eenzaam, nachtelijk gebed tot zijn Vader. Daar lag de bron van zijn bestaan, van zijn doen en laten. Ook Jezus' hogepriesterlijk gebed dat wij in het evangelie hoorden, overwegen zij daar in die afgesloten bovenzaal, woord voor woord: "Vader, verheerlijk nu uw Zoon … Ik bid voor hen die Gij, Vader, Mij gegeven hebt omdat zij u toebehoren." Biddend weten zij de Heer aanwezig, ook achter de gesloten deuren, want Hij had toch gezegd dat "waar twee of drie in zijn Naam verenigd zijn, dat Hij daar in hun midden zal zijn"? Dat geldt nu ook voor hen. Zij beginnen voorzichtig te beseffen dat "Hij hen inderdaad niet als wezen heeft achtergelaten”. Biddend worden zij zich bewust dat zij, stuk voor stuk, en samen, door God bemind zijn als zijn geliefde kinderen. Heel diep is toen dat besef,.. bemind te zijn … in hen doorgedrongen. Zij bidden zich daar open, zij worden ontvankelijk voor de gave van de heiligeGeest. Hun bidden wordt vertrouwen, vertrouwen dat zij in Gods handen zijn. 

En wij? Wij vragen ons af of de kerk op onze dagen niet méér de handen uit de mouwen moet steken en aan de slag moet gaan. Het woord 'binnenkerkelijk' heeft voor ons een negatieve bijklank gekregen. De kerk moet toch 'buitenkerkelijk' aanwezig en actief zijn! Er is zoveel te doen in onze wereld! Dat is allemaal waar. Handen uit de mouwen! Inderdaad! Maar … de kerk moet evengoed de handen vouwen voor gebed. Christenen moeten getuigen en verkondigen met de hele inzet van hun hart, maar zij moeten ook inkeren, zich bezinnen en vieren, en zich open stellen, in grote stilte en langdurig, voor de liefde van de Vader. Het zijn twee bewegingen die bij elkaar horen zoals inademen en uitademen. En wel in een voortdurende beweging die levensnoodzakelijk is. Alleen maar uitademen is even onmogelijk als alleen maar inademen. 

Dit 'inademen', dat 'ingaan', 'inkeren' moet zelfs aan dat 'uitademen', dat 'uitgaan' voorafgaan. Het ene legt het fundament voor het andere. Is het niet zo dat niets te geven hebben als we niet eerst hebben ontvangen? En dat ontvangen gebeurt nu juist in het gebed, het gebed met open handen en met een open hart. Als we niet geven wat we van God hebben ontvangen, als we niet zeggen, eventueel preken, wat we zelf eerst gehoord hebben, als we niet liefhebben met de liefde van God die we eerst zelf hebben ervaren dan is alles wat wij doen uiteindelijk een bedrieglijke slag in de lucht, dan kan het wel veel indruk maken en applaus opleveren maar dan wordt het Rijk Gods er niet mee opgebouwd. Het zal blijken te zijn gebouwd op drijfzand. 

Soms, meestal, als van nature, beginnen wij, zusters en broeders, aan de verkeerde kant, aan de kant van het doen. Heel dikwijls willen wij geven wat we nog niet zelf ontvangen hebben. En toch kunnen wij onze naasten pas echt en in waarheid liefhebben als het heel diep in ons eigen hart is doorgedrongen dat God ons liefheeft, dat Hij van ons houdt zoals wij zijn, onvoorwaardelijk. Als de bron van Gods liefde in ons hart (nog) niet is gaan stromen, kan zij niet overstromen in onbaatzuchtige liefde voor de ander. Is het ook niet in het gebed dat wij langzaamaan Gods bedoelingen gaan ontdekken, Gods bedoelingen die altijd verborgen zijn in onze concrete menselijke omstandigheden? Gebed moet daarom altijd aan onze actie voorafgaan. Anders verwordt al wat wij doen vlug tot activisme. We moeten ter harte nemen wat Sint Benedictus in het begin van zijn Regel tot zijn leerlingen zegt: "Welk goed werk je ook onderneemt, vraagt de Heer in een volhardend gebed, dat Hij het tot een goed einde brengt" (Proloog 4.5). 

Laten wij ons deze week even terugtrekken in de bovenzaal, in de binnenkamer van het gebed. Dan zullen wij weten wat de Geest ons te doen geeft. Laten wij biddende kerk zijn, "eensgezind volharden in gebed, samen met alle leerlingen van Jezus en met zijn Moeder". Dan zal het ook voor ons weer Pinksteren worden. Amen. 

eerste lezing: Handelingen 1,12 - 14; tweede lezing: 1 Petrus 4,13 - 16; evangelie: Johannes 17,1 - 11a. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: "Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke. Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die Gij Hem gegeven hebt. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus. Ik heb U op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat Gij Mij hebt opgedragen te doen. Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf en geef Mij de heerlijkheid, die Ik bij U had eer de wereld bestond. Ik heb uw naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt. U behoorden ze toe; Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden. Nu weten zij dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt. Want de boodschap die Gij Mij hebt meegedeeld, heb Ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat Ik van U ben uitgegaan, en zij hebben geloofd dat Gij Mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid Ik, maar voor hen die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren. Al het mijne is van U en het uwe is van Mij. Zo ben Ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld, terwijl Ik naar U toe kom."