Preek van 07 september 2014

Preek van 07 september 2014

Zusters en broeders, onmiddellijk voorafgaand aan het evangelie van vandaag lezen we in het evangelie van Matteüs de ontroerende parabel over de goede herder.

Hij laat de 99 schapen achter om het éne verdwaalde schaap te zoeken (Mt.18,12-14). "Hij neemt het vol vreugde op zijn schouders." Wie wij ook zijn, wat we ook gedaan of misdaan hebben, wat wij ook nagelaten hebben, hoe ver we ook afgedwaald of verdwaald zijn, we worden toch allemaal met eindeloos veel geduld en met veel liefde gezocht, gezocht door God 'die niet wil dat één van deze kleinen verloren gaat". 

Vandaag gaat Jezus verder. Ieder van ons wordt door Hem aangesteld tot herder en behoeder van onze zusters en broeders. God vertrouwt zijn zorg voor de mensen aan ons toe. God vertrouwt … Dat staat haaks op de wijze waarop wij meestentijds met elkaar omgaan. Wij zijn eigenlijk allemaal liberalen en individualisten. Het is gepast zich bezig te houden met andermans zaken. Vooral houden wij er niet van dat anderen zich teveel met onze zaken bemoeien. "Het zijn niet jouw zaken! Kijk naar jezelf! Laat me vrij!" Dat ligt ons vlug op de lippen. 'Ieder voor zich en God voor ons allen' is het motto dat ons samenleven bepaalt, in het groot en in het klein. Wij houden van een gedoogbeleid, zeker als het onszelf betreft. In de verwachting dat, als ik jouw gedrag gedoog, jij dat ook met het mijne zult doen. Zeggen wij het niet, zonder het te weten, Kaïn na, toen God hem vroeg "waar is je broeder": "Ben ik dan de hoeder van mijn broeder?" "Ben ik de hoeder van mijn broeder?" "Ja inderdaad, ja, jij bent de hoeder van je broeder", zegt Jezus vandaag. Hij zegt het Ezechiël na: "Mensenkind, Ik heb je aangesteld tot wachter van je broeder en zuster." 

Ik denk dat onze liberale en individualistische houding de bron is van veel eenzaamheid in onze maatschappij. Van veel eenzaamheid óók in de kerk van vandaag. Zijn wij dan geen mensen die op elkaar aangewezen zijn? Hoe afhankelijk van de ander voelen wij ons soms? Hoezeer hunkeren wij naar een troostend en opbeurend woord? Welke Duitse filosoof zei ook alweer: "Mensch sein ist mit-sein"? Op mijn eentje ben ik tot weinig in staat. Ik kan niet zonder de ander, de ander kan niet zonder mij. 

Die zorg en aandacht, dat valt allemaal wel mee zolang je broeder netjes in de rij loopt en doet wat ik denk dat goed is. Maar hoe moet je handelen als je broeder of zuster een scheve schaats rijdt, als een verdwaald schaap verloren loopt, vast loopt? Wanneer iemands gedrag en opstelling schade toebrengen aan het geheel, aan de gemeenschap? Hoe moet je je kwijten van deze delicate taak? Hoe de ander juist dan in liefde én in waarheid nabij blijven? Hoe terechtwijzen om hem te behoeden voor erger kwaad? Hier wordt ons een moeilijke taak op de schouders gelegd, een verantwoordelijkheid, die wij niet mogen ontlopen. 

Jezus legt ons vandaag uit, hoe wij als goede herders te werk moeten gaan als inderdaad één van onze broeders of zusters dreigt te verdwalen. Het is niet eenvoudig om elkaar terecht te wijzen zonder bijbedoelingen. Het vraagt een enorme zuiverheid van hart. Zonder die zuivere intentie klinkt elk goedbedoeld woord heel vlug vanuit de hoogte, als een verwijt of een veroordeling. Het mag daarbij immers nooit gaan om mijn eigen ongenoegen, mijn irritatie, mijn gekwetstheid of mijn teleurstelling. Het moet volgens het evangelie echt om een zonde gaan, dat wil zeggen, een daad of een woord dat de persoon zelf en de mensen om hem heen schaadt, en dat Gods eer te na komt. Nog belangrijker, en een absolute voorwaarde, is dat die ander echt mijn broeder of zuster is, dat ik echt van hem of haar houdt, met hem/haar begaan ben. Anders heb ik geen recht van spreken. Maar als er echte verbondenheid is en onderling vertrouwen, als we elkaar aux sérieux nemen dan mogen, moeten wij zelfs elkaar aanspreken. Is deze broederlijke/zusterlijke vermaning misschien de graadmeter van echte gemeenschap tussen mensen? Want, of we het willen of niet: we dragen verantwoordelijkheid voor elkaar. De heilige Antonius, de vader van alle monniken, zei eens: "Van je broeder hangen af leven en dood. Als we onze broeder winnen, winnen we God, en als we onze broeder verliezen, verliezen we God." Wat wil dat zeggen 'onze broeder winnen'? Het is níet hem overhalen naar onze zienswijze, het is níet hem aan ons binden, hem bevaderen of bemoederen, het is níet hem van zijn vrijheid beroven. 'De broeder winnen', het is de ander behoeden voor het kwaad, voorkomen dat hij in eenzaamheid en wanhoop ten onder gaat. Het is hem helpen een gelukkig en vrij mens te zijn. 

Het kan zijn dat wij met lede ogen moeten aanzien dat al onze goede bedoelingen niets uithalen. Sint Benedictus heeft weet van deze mogelijkheid. Ook in zijn gemeenschap waren - en zijn - het niet allemaal heiligen. "Er zijn", zegt hij in zijn Regel, "altijd weerbarstige, ongehoorzame en hoogmoedige broeders. Aan hen moet de grootste zorg besteed worden" (RB.23,1 / 27,1). "Als de abt als een verstandig arts kompressen heeft gelegd, de zalf der vermaningen heeft aangewend, de geneesmiddelen van de Schrift, … als hij bemerkt dat al zijn moeite vruchteloos is, dan moet hij nog het sterkste middel aanwenden, namelijk zijn eigen gebed en dat van zijn broeders, opdat de Heer die alles vermag de genezing van de zieke broeder moge bewerken" (RB.28,2-5). "Want de liefde voor deze broeder moet nog groeien" (RB.27,4). 

Liefde en gebed: zij voorkomen én genezen het kwaad in een gemeenschap. Zij zijn de absolute voorwaarden om elkaar in oprechtheid aan te mogen spreken. Ook in het evangelie is het laatste wapen, als het kwaad de kop opsteekt, het gebed voor elkaar: "wanneer wij met twee of drie eensgezind iets vragen, dan zullen wij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is, zéker als wij bidden voor onze broeders en zusters." Liefde in waarheid, en waarheid in liefde, dat is het beste genéésmiddel. Het gebed voor elkaar is het sterkste bíndmiddel. We moeten vurig bidden dat de kerk en elke gemeenschap van christenen opnieuw zo'n hechte en echte gemeenschappen worden waarin wij de onderlinge zorgplicht ernstig nemen waar wij elkaars goede herders en waakzame hoeders zijn. Amen. 

eerste lezing: Ezechiël 33,7 - 9; tweede lezing: Romeinen 13,8 - 10; evangelie: Matteüs 18,15 - 20. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: "Wanneer uw broeder gezondigd heeft, wijs hem dan onder vier ogen terecht. Luistert hij naar u, dan hebt gij uw broeder gewonnen. Maar luistert hij niet, haal er dan nog een of twee personen bij, opdat alles beruste op de verklaring van twee of drie getuigen. Als hij naar hen niet wil luisteren, leg het dan voor aan de kerk. Wil hij ook naar de kerk niet luisteren, beschouw hem dan als een heiden of tollenaar. Voorwaar, Ik zeg u: Wat gij zult binden op aarde zal ook in de hemel gebonden zijn, en wat gij zult ontbinden op aarde zal ook in de hemel ontbonden zijn. Eveneens zeg Ik u: Wanneer twee van u eensgezind op aarde iets vragen - het moge zijn wat het wil – zullen zij het verkrijgen van mijn Vader die in de hemel is. Want waar er twee of drie verenigd zijn in mijn Naam, daar ben Ik in hun midden."