Preek van 1 december 2019

Preek van 1 december 2019

“Zelfs als het nergens toe leidt…”, zegt Jesaja vanmorgen: bijna apocalyptisch, maar niet uitzichtloos. Broeders en zusters, dit waren woorden die mij van de week bezighielden, maar mij vooral ook troosten boden. Het zijn woorden die niet doodlopen, maar ten diepste een verwachting uitspreken. Zelfs als het nergens toe leidt, dan nog mag je het zelf invullen. Ik worstelde enorm met een probleem dat me confronteerde met mijn eigen onmacht. Ik keek erna, gaf geld en ging door. Zoals we het meestal doen met Giro 555 bij een ramp. Ondertussen kreeg ik het zieke kind onder een heg langs de kant van de weg maar niet van mijn netvlies. Ik wil er geen tranentrekker van maken, maar het zou zich prima lenen voor een kerstfilm. Maar toch heb ik Vader abt - die nu in Oeganda is - hem gevraagd om langs die plek te rijden en te kijken of het kind er nog is met zijn moeder en om mijn passiviteit recht te trekken. Naïef natuurlijk, maar zó dwars zit het me. Geen tranentrekker maar wel om te huilen! Deden we dat maar wat meer, dat omzien. Ik heb geleerd dat tranen de ziel reinigen. Als we eraan toe durven te geven zal de wereld er zeer zeker anders uitzien.

Broeders en zusters, het gaat niet om dit verhaal. De schok kreeg ik in Nederland, toen ik dit verhaal met enkele mensen deelde en die allen zeiden: “Ach, zo zijn er miljoenen. Waar moet je beginnen, en je kan niet alles op je nek nemen.” Daar begon het voor mij te schrijnen. Daar begon voor mij de machteloosheid. Het is waar: we kunnen helaas niet alles oplossen. Maar we kunnen wel wat er op onze weg tegenkomt in de ogen kijken en in actie komen. De joodse traditie leeft ons voor: een mens zondigt, het hele volk zondigt; een mens gered, is het hele volk gered.

Dat Oegandese kind is voor mij geworden tot het Kerstkind, dat we gaan verwachten. Aan de kant van de weg, voor niemand interessant, geen plek, geen warmte: we kunnen alle woorden die erbij horen zo opdreunen, want die zijn tot kerst-clichés geworden. En toch: het maakt wel verschil. Het Kerstkind dat nog moet gaan komen, gaat ons leren dat elk mens telt, dat elk mens waardevol is en elk mens recht heeft op alle liefde. Bij Hemzelf was zijn start ook niet soepel; we zouden Hem nu een kansarme noemen met een slechte start. Maar Hij heeft het weten om te zetten tot een leer, tot een geloofsverdieping waarin niet de Wet, maar de mens in het leven centraal staat. In die zin is het gelukt en heeft Hij het heel stevig neergezet. Zo stevig neergezet, dat het Zijn dood kostte, maar ook dat Zijn leer niet meer in deze wereld te ontkennen.

Met Kerstmis lijkt iedereen zich in te houden. Juist dat Oegandese zieke kind heeft bestaansrecht en wij - als volgelingen van Jezus - hebben er voor te zorgen: punt uit. Dat kind ligt hier naast ons, misschien zit het wel naast ons. Daarom ben ik niet zo gelukkig met de tekst van Noah in het evangelie, omdat het ons vertelt van een Genesis waar God grote schoonmaak wilde maken en er ná de zondvloed maar een schamel aftreksel van overbleef. Hoe kijk ik dan naar mijzelf? God heeft de mens boven de engelen geplaatst, die na het Gloria worden die weer van het kerstoneel verdwijnen. Maar, en dat wordt vaak vergeten erbij te zeggen: God had spijt. God pakte zichzelf flink aan door te zeggen: “Dit mag ik zo nooit meer doen. Ik heb toegegeven aan Mijn luimen en gram, maar Ik heb ze zelf geschapen naar Mijn beeld en gelijkenis. En Ik heb ik er nog wel alles aan gedaan om er een paradijselijk volk van te maken? Waar tref ik blaam?”

Door dat kwetsbare kind te sturen lijkt er een verzoening op gang te komen. Na een veel over-en-weer met profeten en koningen, rechters en Farizeeën brengt God nu zichzelf in als zoenoffer naar de mensen toe. In plaats dat wij offeren, draait Hij het om. Hij geeft het mooiste van zichzelf in zijn Zoon, die op dat moment lijkt als dat kind onder de heg. Wij gaan ons erop voorbereiden, dat we dat kind zijn plek geven. We gaan leren niet om te offeren, maar om een offer in onze handen te ontvangen. Ontvangen is wel zo’n beetje het moeilijkste voor de mens, maar dat gaan we dan maar aan: kinderen in stallen, zieke kinderen onder een heg aan de kant van de weg. Zij zijn onderdeel van onze wereld. Ze hebben in welke hoedanigheid dan ook recht op een juiste plaats, en misschien nog wel meer dan wijzelf.
Als we nu allemaal samen eens beginnen om ouderschapsverlof op te nemen in plaats van ons gek te laten maken door Black Friday, ophouden met oerwoudgeluiden in stadions en waanzinnige discussies die polarisatie in de hand werken en die rechtstreekse aanklachten zijn aan het adres van God. In die vier weken lang gaan we ons intensief voorbereiden op de geboorte van het Kind, zodat we Hem – en ook iedereen om Hem heen - goede en liefdevolle zorg kunnen bieden. Dat is warmte bieden, dat is eten geven, dat is pampers verwisselen, dat is zorgdragen voor elkaar. Als we dat doen dan zorgen we goed voor God, want dat verdient Hij door ons dit waardevolle leven te schenken. Hoewel we ons vaak in zak en as voelen, zijn we statistisch gezien een gelukkig volk. Laten we dat dan ook maar waar maken. Ik geef u nog een tip: ‘oefen op de moeilijkste mens in uw omgeving’. Vaak zijn we dat zelf! Alleen zo kan het over vier weken alleen maar veel beter gaan. En huil mee met het kind: het werkt ontspannen bevrijdend en de ziel wordt schoon.

1e lezing: Jesaja 2, 1-5; 2e lezing: Romeinen 13, 11-14; evangelie: Matteüs 24, 37-44
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘ Zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het gaan bij de komst van de Mensenzoon. Want zoals in de dagen van de zondvloed de mensen aten en dronken, huwden en uithuwelijkten, tot de dag waarop Noach de ark binnenging, en ze van niets wisten totdat de zondvloed kwam en hen allemaal wegrukte, zo zal het ook gaan bij de komst van de Mensenzoon. Dan zullen er twee op het land zijn: de een wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten. Twee vrouwen zullen met de molen aan het malen zijn: de een wordt meegenomen en de ander wordt achtergelaten. Wees dus waakzaam, want je weet niet op welke dag jullie Heer komt. Want je weet: als de heer des huizes geweten had in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan was hij wakker geweest en had hij het inbreken in zijn huis wel verhinderd. Daarom moeten juist jullie voorbereid zijn, omdat de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.’