Preek van 1 januari 2019

Preek van 1 januari 2019

Broeders en zusters, op deze nieuwjaarsdag wensen wij elkaar alles toe wat wenselijk is. Veel heil en Zegen. We wensen elkaar gezondheid toe, een goed jaar in alle opzichten. Het is een dag om elkaar het goede toe te zeggen. Toch weten we dat al deze goede wensen relatief zijn, want we weten niet wat de toekomst ons zal brengen en we weten ook heel goed dat een nieuw jaar heel goed anders kan lopen dan dat we elkaar toewensen op de eerste dag van het nieuwe jaar.

Aan de relativiteit van al onze goede wensen – en laat ik vooropstellen dat het een goed gebruik is dat we zeker in stand moeten houden – moest ik vannacht denken toen wij als broeders onze oudejaars-/nieuwjaarswake hielden rondom het dode lichaam van onze broeder Marc, die op 30 december overleden is. Op nieuwjaarsdag 2018 had hij en wij ook niet kunnen bedenken dat hij er niet meer zou zijn op deze eerste dag van 2019. We hebben elkaar ongetwijfeld gezondheid toegewenst maar het was hem niet gegeven.

Nu zijn onze wensen op nieuwjaarsdag niet onoprecht of fake maar wat we elkaar ten diepste toe wensen is dat wij mogen worden wie we werkelijk zijn. Die wens is nooit relatief of irrelevant, want daar gaat het in het leven om: dat wij mogen worden wie wij werkelijk zijn. Wie wij werkelijk zijn dat noemt H. Paulus in de 2e lezing: kind van God. Achter onze wensen naar gezondheid, geluk, heil en zegen ligt die diepste wens: dat wij meer kind van God mogen zijn.

Kijk je naar de kerststal dan zie je de veelkleurigheid van de kinderen Gods. Onze roeping om te zijn wie wij werkelijk zijn: kind van God, betekent niet dat wij allemaal hetzelfde moeten worden. God heeft zijn kinderen gemaakt in een grote diversiteit. Zijn schepping is eenheid in verscheidenheid. In de stal van Bethlehem – het huis van de Vader – is plaats voor velen. Er zijn de eenvoudigen, de armen, de wijzen, de verstandigen, de rijken, mensen en engelen. Er is plaats voor iedereen; voor de actievelingen onder ons, zoals de herders en de contemplatieven onder ons, zoals Maria. Kind van God zijn – datgene wat we werkelijk zijn – betekent eenheid in verscheidenheid rond Jezus, het Kind van God bij uitstek!

Kijk je naar de kerststal dan zie je dat God bij zijn kinderen wil zijn. Als we werkelijk willen worden wat we zijn: kind van God, dan betekent dat Hij met ons is. Tot ieder van ons zegt God: ‘Vandaag wil ik in jouw huis te gast zijn’ ( Luc. 19). Maria zag en geloofde dit alles en zij bewaard het in haar hart. Zij beseft als geen ander dat als we willen worden wie we werkelijk zijn dan moeten we Gods aanwezigheid in ons leven koesteren. ‘zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is’ (Luc. 1,45).

Kijk je naar de kerststal dan zie je dat als we werkelijk zijn zoals God ons bedoeld heeft dat we dan ook in praktijk brengen wat we gehoord en gezien hebben. Een mens overtuigd van zijn eigenlijke roeping als kind van God is tot heil en zegen van anderen. ‘Gelukkig zij die het woord van God horen en ernaar handelen’. De herders, de wijzen uit het oosten, ook maria en Jozef keerden allen als andere, vernieuwde mensen naar huis terug. ‘Allen stonden verbaasd en zij verheerlijkten God’.

Op Nieuwjaarsdag wensen wij elkaar heil en zegen toe. Achter de oppervlakkige dingen als gezondheid, geluk, rijkdom etc ligt een diepere wens: dat wij in dit nieuwe jaar mogen zijn/worden degene die we werkelijk zijn: kind van God. Laten we onszelf en elkaar zien als kind van God. Samen vormen we de Christus in al zijn verscheidenheid. Laten we onszelf en elkaar zien als kind van God, drager van Gods aanwezigheid in deze wereld waarin wij leven. Laten we onszelf en elkaar zien als kind van God en ernaar handelen tot heil en zegen van heel de wereld. Zalig Nieuwjaar!

1e lezing: Numeri 6, 22-27; 2e lezing: Galaten 4, 4-7; evangelie: Luc. 2, 16-21
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Ze haastten zich er heen en vonden Maria en Jozef en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag. Toen ze dit gezien hadden, maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was. Allen die het hoorden, stonden verwonderd over hetgeen de herders hun verhaalden. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. De herders keerden terug, terwijl zij God verheerlijkten en loofden om alles wat zij gehoord en gezien hadden; het was juist zoals hun gezegd was. Nadat de acht dagen voorbij waren en men Hem moest besnijden, ontving Hij de naam Jezus, zoals Hij door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot werd ontvangen.