Preek van 11 mei 2014

Preek van 11 mei 2014

Vandaag horen hoe Jezus een leider voor ons is. Dit wordt in het evangelie gesymboliseerd door de sterke band van de herder met zijn schapen.

Hij kent ze bij naam, en de schapen herkennen de stem van hun herder. Ze zijn vertrouwd met het geluid van zijn stem. Dit vertrouwen steunt op de aanwezigheid, de toewijding, de betrouwbaarheid van de herder voor zijn schapen. De relatie herder-schaap is het symbool van een dienende aanwezigheid van de Heer, en het symbool van een geborgenheid van het schepsel in God. Zoals in het Oude Testament de grote herders Abraham, Mozes en David Gods volk hebben mogen leiden en begeleiden naar en in het Beloofde Land, zo mogen vandaag herders, naar het voorbeeld van Jezus, de gelovigen begeleiden naar een wereld van geluk en vrede. Jezus stelt zich ook voor als de deur, waardoor schapen binnen komen en naar buiten lopen. Bij het binnenkomen heeft hij oog voor zijn schapen. Hij telt ze één voor één. In het naar buiten gaan, trekt de herder vóór de schapen uit en zij volgen hem. Zo zal ook de echte leider de liefdevolle relatie bezielen tussen de zoekende mens en God. Het is een mystiek gebeuren, moeilijk in woorden te vatten, maar alleen in geloof te vermoeden en te aanvaarden, en in gebed te beleven. Groeien in dit geloof impliceert dan ook dat we zelf gaan delen in Gods zorg voor de anderen. 

Wanneer wij vandaag als goede herders in het leven willen staan, betekent dit dat we bekommerd zijn met een goedheid die creatief zoekt naar het beste voor de ander. In de herderlijke zorg voor elkaar zou de kerkgemeenschap een nieuw soort mildheid moeten ontdekken om verdwaalde schapen terug naar de kudde te halen, zodat ze zich - ongeacht hun gebreken - geliefd en welkom voelen. Een herder kent ook bedreigingen van buiten af zoals onweer of roofdieren, maar veeleer nog meer door de innerlijke bekoring tot machtsdrang. Want macht is een dagelijkse verlokking voor elke herder, voor al wie verantwoordelijkheid draagt over anderen zoals: ouders, opvoeders, diensthoofden, pastores, priesters. De bekoring dreigt bij hen om eerst ruimte te veroveren voor zijn idealen en eigen principes van de zaak. In feite dus voor de zelf gevormde inzichten. Dus voor zichzelf. Dit gebeurt onbewust maar ook gewild. Herders zijn vooral specialisten van mensenzorg vanuit een hart dat mensen liefheeft zonder onderscheid te maken. Daarvoor moet de herder macht afleggen en willen dienen. Echt herderswerk zal dan ook vooral betekenen: genezen, verzorgen, troosten, verbinden, zoeken, luisteren, thuisbrengen, zonder uitsluiting. Herder-zijn betekent getuigen, niet met leer of redenering, maar door het eigen leven. Herder-zijn is deur zijn, dat wil zeggen: toegang bieden naar het leven, om mensen echt mens te laten worden. De farizeeërs in Jezus' tijd en in onze tijd zijn het zij die de levensmogelijkheden voor anderen eerder afsluiten. 

Goede herders schrijven nooit iemand af. Jezus is de poort waarlangs wij bij God kunnen komen. Jezus geeft handen en voeten aan Gods liefde voor ons. Als wij God willen leren kennen, dan moeten wij kijken naar het leven dat Jezus geleid heeft. Dankzij Jezus weten wij wie God voor ons wil zijn. Hij maakt van ons nieuwe mensen zoals we bedoeld zijn door onze schepper, mensen die God loven en danken. Heel onze manier van leven zal een getuigenis worden van Gods vriendschap voor de mensen. Door wie we zijn en door wat we doen zullen wij mensen uitnodigen om zelf een keuze te maken voor God. Zo worden wij herders. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen, een opofferende liefde. Daarvoor is Jezus gekomen: om leven te geven in volle overvloed. Ieder dus - zonder uitzondering - is geroepen om op een eigen wijze én herder én open deur te zijn, de een voor de ander. Daar naar toe worden wij geroepen. 

eerste lezing: Handelingen 2,14a.36 - 41; tweede lezing: 1 Petrus 2,20b - 25; evangelie: Johannes 10,1 - 10. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
In die tijd zei Jezus: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie niet door de deur, maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat, hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat, is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open. De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept zijn schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht, trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen, omdat zij zijn stem kennen. Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten, omdat ze de stem van vreemden niet kennen." Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat Hij hun wilde zeggen. Een andere keer zei Jezus tot hen: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die voor Mij zijn gekomen, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. lk ben de deur. Als iemand door Mij binnengaat, zal hij worden gered; hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen. lk ben gekomen, opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed."