Preek van 15 februari 2015

Preek van 15 februari 2015

Sinds mijn jeugd, zusters en broeders, denk ik, als ik het woord 'melaats' hoor of lees, onmiddellijk aan Pater Damiaan.

Gretig las ik het boek over de 'De held van Molokaï'. Maar hij was geen held in de zin van een sportheld of een filmheld. Hij was een held van het medelijden. Damiaan was een vurig christen, een ijverig priester die, 'door medelijden bewogen' zoals Jezus, zijn hart liet spreken, zijn hand uitstak naar de melaatsen, en hen aanraakte. Zo liet hij zien dat God deze uitgestotenen graag zag, dat zij voor God geen 'onaanraakbaren' waren. Melaatsheid was een lichamelijke ziekte. Maat het sloot degenen die er door aangetast werden ook uit de gemeenschap. Op het onbereikbare Molokaï werden deze ongelukkigen opgesloten in kampen, veilig opgeborgen, zodat ze geen gevaar meer waren voor hun omgeving. Damiaan gaat vrijwillig met hen mee. Eigenhandig verzorgt hij hen. Tot hij op een morgen ontdekt dat ook hij aangetast is. Als hij dan zijn mensen toespreekt zegt hij: "Wij, melaatsen." Hij is één van hen geworden. Hij deelt in alles hun lot, tot in de dood. Ik mag veronderstellen dat Pater Damiaan, als hij 's nachts of 's morgens vroeg zijn gebeden verrichtte en mediteerde, bijzonder getroffen moet zijn geweest door het verhaal dat wij vandaag horen in het evangelie, over het medelijden van Jezus die de melaatse aanraakt en geneest en daarna zelf als een melaatse wordt uitgestoten uit de kring van de mensen. Jezus was voor Damiaan het grote voorbeeld. 

Wat zien we Jezus doen vandaag in het evangelie? Als rechtgelovige jood weet Hij beter dan wie ook hetgeen wij vandaag lezen uit het boek Leviticus. "Een melaatse moet de mensen op afstand houden door te roepen: 'Onrein! Onrein!'. Hij moet apart wonen en buiten het kamp verblijven." Heel logisch eigenlijk. Als we de beelden van ebola hebben gezien is het duidelijk dat men niet voorzichtig genoeg kan zijn. Jezus weet ook heel goed hoe Hij zich in deze omstandigheden heeft te gedragen. Hij moet in elk geval afstand bewaren om zelf niet het slachtoffer te worden van deze vreselijke ziekte, om zelf niet onrein te worden en, op zijn beurt, uitgestoten te worden uit de gemeenschap van de mensen. Maar wat doet Hij? Hij houdt helemaal geen rekening met de gerechtvaardigde voorschriften uit Leviticus. Jezus laat de melaatse dichtbij komen. Hij raakt deze onaanraakbare zelfs aan. Niet met een van verre voorzichtig uitgestoken vingertop, met drie paar handschoenen over elkaar. Niet gehuld in een superveilig en superhygiënisch ebolapak. Helemaal niet! Integendeel! Als wij lezen "Hij raakt hem aan", staat er eigenlijk "Hij grijpt, Hij pakt hem vast" (Naardense Bijbel). Hij geeft hem een stevige hand en een flinke klop op de schouders. 

Hoe komt Hij hiertoe? Marcus zegt dat toen Jezus de melaatse naar zich toe zag komen Hij door medelijden bewogen. Hij is niet bestand tegen zoveel ellende en wanhoop. Ook niet tegen dat oergebed van de melaatse: "Als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen." Jezus is niet in staat 'neen' te zeggen, zich af te schermen, zich af te keren en de andere kant uit te kijken. Hij laat zich meeslepen door zijn medelijden. In het Grieks van de evangeliën staat een sterk woord dat we ook tegenkomen in de parabel van de barmhartige vader met zijn twee zonen (Lc.15). Als de vader zijn verloren zoon van verre ziet aankomen is hij, zo staat er, 'door medelijden bewogen'. Het betekent zoveel als 'je maag keert ervan om', 'je bent er niet goed van', 'je voelt het in je buik'. Dat voelt Jezus bij het zien van de melaatse: "Hij is er niet goed van". Het is alsof in Hem een bron van goddelijk medelijden vanzelf (automatisch: Mc.4,28) gaat stromen wanneer een mens met zijn ellende en nood, met ziekte naar lichaam of ziel, naar Hem toekomt. "Het lijkt alsof Jezus geladen is met goddelijke geneeskracht. Alsof Hijzelf niet eens te willen heeft, alsof het volstaat dat iemand open en verlangend naar Hem toekomt, om de kracht van Hem te doen uitgaan en te doen werken'"(R. Guardini, De Heer, blz. .67). Daarom raakt Jezus deze melaatse, de onaanraakbare, aan met voorbijgaan van alle veiligheidsmaatregelen, van alle juridische voorschriften, van alle gezondheidsrisico's. Hij overschrijdt de grens van het redelijke, van het voorzichtige. "Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit, raakte hem aan en sprak tot hem: 'Ik wil, word rein'." 

In zijn medelijden met deze melaatse laat Jezus Gods eigen medelijden zien. Hij laat zien dat God geen verre, ongenaakbare, onverschillige God is, ergens hoog in de wolken, een anonieme kracht. Neen. God is een God van medelijden. Hij ziet onze ellende (Ex.3, 7-10). God is een God die ons wil en durft aanraken. God is in Jezus een aanraakbare God geworden "Met onze eigen handen hebben wij Hem aangeraakt", zegt de evangelist Johannes (1 Joh.1,1). "Zozeer heeft God de mensen liefgehad …" (Joh.3,16). Wat hebben wij te doen, zusters en broeders? Natuurlijk moeten wij 'mensen van medelijden' worden, zoals Pater Damiaan, in het voetspoor van Jezus, kleine en bescheiden damiaantjes in onze omgang met elkaar, zonder veilige ebola-uitrusting, aanraakbaar. Maar daar gaat altijd iets aan vooraf. Eerst moeten wij doen wat de melaatse uit het evangelie doet. Hij komt naar Jezus toe. Hij valt op zijn knieën. Hij smeekt: "Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen.". Naar Jezus toe gaan, op je knieën vallen, bidden. Het is minder eenvoudig dan het lijkt. Een mens moet zich ook willen 'laten' aanraken. Verbergen wij niet liefst onze melaatsheid, die kwetsbare plekken, daar waar wij zwak zijn en ziek, waar wij ons voor schamen? Allemaal zijn wij wel ergens melaats, een verborgen kwaal, een onuitroeibare ondeugd of verslaving, een lang voorbije schuldige daad die blijft wegen, pijn of leed dat ons is overkomen of aangedaan en dat we nog niet verwerkt hebben. Bang dat we aangeraakt zullen worden, afgewezen, veroordeeld en uitgestoten. Daarom lijkt het veiliger zich op te sluiten en zichzelf maar af te sluiten voordat een ander het doet. Mensen kunnen zo aan hun melaatsheid, wat dat dan ook is, gehecht raken en er zich mee vereenzelvigen. Als een mens dat doet, maakt hij zich onaanraakbaar voor God. Dat zou écht zonde zijn. Neen! Ik moet integendeel mét de melaatse naar Jezus gaan. Ik moet misschien opnieuw nederig leren knielen en bidden vanuit de diepte, vanuit de grond van mijn hart, met een grenzeloos vertrouwen: "Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen." 

Nog even iets over dat 'genezen'. Genezen kan betekenen dat we inderdaad lichamelijk gezond en rein worden. Dat is uitzonderlijk. De meeste melaatsen ten tijde van Jezus en van Pater Damiaan zijn gestorven aan hun ziekte. Als wij ons laten aanraken, knielen en bidden, dan raakt Jezus ons aan door ons opnieuw moed te geven moed om door te gaan, zonder doffe berusting en zonder verzet, om niet te blijven hangen in de pijn van ons lichaam of het leed in ons hart. Hij geneest ons meestal door ons met onze 'melaatsheid' te 'leren leven', te leren leven in de goede zin van het woord, dat wil zeggen, op een gelovige wijze. Als wij ons dan hebben laten aanraken door Jezus, zoals de melaatse, zullen wijzelf ook anderen kunnen, durven, willen aanraken. Dan zal van ons 'door medelijden bewogen' een genezende kracht uitgaan zonder dat wij het zelf weten. Zoals bij Jezus. Amen. 

eerste lezing: Leviticus 13,1-2.45-46; tweede lezing: 1 Korintiërs 10,31 - 11,1; evangelie: Marcus 1,40 - 45. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
In die tijd kwam er eens een melaatse bij Jezus die op zijn knieën viel en Hem smeekte: "Als Gij wilt kunt Gij mij reinigen." Door medelijden bewogen stak Hij de hand uit, raakte hem aan en sprak tot hem: "Ik wil, word rein." Terstond verdween de melaatsheid en was hij gereinigd. Terwijl Hij hem wegstuurde vermaande Hij hem met klem: "Zorg ervoor dat ge aan niemand iets zegt, maar ga u laten zien aan de priester en offer voor uw reiniging wat Mozes heeft voorgeschreven, om ze het bewijs te leveren." Eenmaal vertrokken begon de man zijn verhaal overal in het openbaar te vertellen en ruchtbaarheid aan de zaak te geven, met het gevolg dat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar buiten op eenzame plaatsen verbleef. Toch kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe.