Preek van 16 november 2014

Preek van 16 november 2014

Het gebeurde hoogst uitzonderlijk dat ons vader en ons moeder ons als kinderen voor een hele avond alleen moesten achterlaten. 

Ik zie het nog zo voor me hoe bij hun vertrek ieder van ons op zijn/haar verantwoordelijkheid werd gewezen. En ook al kreeg onze oudste zus daarin de grootste opdracht, er stond voor ieder wat te doen: de afwas, de tafel dekken, de schoenen poetsen, de kachel vullen tot en met op tijd naar bed gaan en als laatste de lichten doven. Uiteraard deden de strevertjes net iets meer dan gevraagd was. Er waren er ook die op zekerheid speelden: niets teveel want dan doen we ook niets verkeerds, en zullen we ook niet terecht gewezen worden. En dan waren er ook nog de zogenaamde 'selectieve blinden': zij die niets gehoord hadden of geen werk zien. 

In de parabel van de talenten die we op deze zondag horen, gaat het ook om een gelijkaardig vertrek. Om Jezus Christus met name, die voor een onbepaalde tijd afscheid heeft genomen, maar terugkomen zal om te oordelen en te beoordelen. In ons collectieve bewustzijn berust deze parabel van de talenten nog altijd op een misverstand. En het is maar de vraag of die voorstelling nog gecorrigeerd kan worden. Het misverstand met name, dat het zou gaan om aangeboren gaven. Om een talenten dus, begrepen als natuurlijke begaafdheid, als bekwaamheid, kundigheid of gave. Om de juiste betekenis te vatten en de ware toedracht van de parabel te begrijpen is het dan ook belangrijk om bij enkele kleine details stil te staan. Zo heeft Jezus het nergens in het verhaal over onze talenten. Hij spreekt de hele tijd over de talenten van de meester, die deze aan zijn knechten toevertrouwt. Net als mijn ouders bij hun vertrek alles aan ons toevertrouwden net zo vertrouwt de meester al zijn bezittingen tijdens zijn afwezigheid toe aan zijn dienaren. Daarmee drukt die man uit dat er tussen hen meer is dan een zakelijke relatie. 

De man en de dienaars vertrouwen elkaar wederzijds want acht talenten achterlaten is niet niks. Een talent had in die tijd de waarde van 40 kilo zilver, waarvoor een dagloner destijds 15 tot 20 jaar moest werken. Een enorme geldsom, met andere woorden. Dat Matteüs met de talenten niet de begaafdheden van de dienaren bedoelt, wordt nog duidelijker waar hij schrijft: "Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee, aan een derde een, ieder naar zijn bekwaamheid" (Mt. 25,15). En hij geeft zijn dienaren de opdracht om in afwachting van zijn terugkeer zijn bezittingen goed te beheren, ze te doen opbrengen. Binnen de context waarin deze parabel is geplaatst moet het duidelijk zijn dat het om Jezus Christus gaat die tijdens zijn tijdelijke afwezigheid zijn bezit toevertrouwt aan zijn dienaren. Naar hier en nu vertaald, betekent dit: aan ieder van ons vertrouwt Jezus toe wat Hem toebehoort, opdat wij, elk volgens wat in onze macht ligt, ermee aan te slag zouden gaan. En de talenten betreffen de waardevolle dingen die Christus ons toevertrouwt, om wat Hem het dierbaarste is. Wat Christus daarmee bedoeld, vinden we op velerlei wijze en op tal van plaatsen in het evangelie. Allereerst betekent dit het hele evangelie: zijn Woord en voorbeeld, zijn hele boodschap en zending. Heeft Jezus immers bij zijn heengaan aan de kerk niet zijn hele menswording onder de mensen toevertrouwd? Zijn volmacht tot getuigenis en liefde ook? "Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde", zegt Hij bij zijn afscheid op het moment - met het beeld uit onze parabel - dat Hij naar het buitenland vertrekt. "Maak alle volken tot leerling … en leer hen te onderhouden wat ik jullie geboden heb" (Mt. 28,18vv.). En op de keper beschouwd kan het bezit van Christus op de hele schepping betrekking hebben; met name alles waarover Christus van bij het begin de heerschappij heeft. De talenten zijn dan gelijk welk stukje van die schepping dat op onze weg ligt en aan ons toevertrouwd wordt om daarmee het Rijk Gods te vestigen. Ben ik docent? De talenten zijn dan de leerlingen die me toevertrouwd worden. Jurist? Dan zijn het de rechtzoekenden. Gehuwd? Mijn gezin is het talent dat God me toevertrouwt. Kortom, alles wat het leven op mijn weg plaatst, klein of groot, veel of weinig, is het talent dat Christus mij voor een tijd toevertrouwt. Zo bijvoorbeeld ook de gewonde man op de weg in de parabel van de barmhartige Samaritaan. Ook die man is een talent dat door de priester en de leviet in de grond wordt gestopt, maar dat in de handen van de reiziger rente opbrengt voor God (Lc. 10,25-37). 

In al deze situaties gaat het niet om het cultiveren van, of het woekeren met onze talenten op zich, maar over datgene wat ons toevertrouwd wordt om voor te zorgen. Het gaat Jezus ook om niet om vrome, buitenwereldse aangelegenheden maar om de ‘arbeid aan het stof van de wereld’. Wanneer Jezus ons dit toevertrouwt betekent dit dat Hij dit, weliswaar voor een tijd, met een gerust hart volledig afstaat, dat Hij het volste vertrouwen stelt in ieder van ons en daarin volledig afhankelijk wordt van onze goedwil. Niemand is daarin gelijk, van niemand wordt ook hetzelfde gevraagd en verwacht. Maar het vertrouwen dat Hij schenkt is wel voor iedereen gelijk. Dit vertrouwen vanwege Jezus, deze liefde; je kunt het begraven en er niets mee doen, uit schrik voor een mogelijke straf of verwerping. Dan leef je arm als een slaaf en dan eindig je als een arme slaaf. Je kunt er ook mee werken omwille van het vertrouwen dat je geschonken wordt en uit liefde voor Jezus, je opdrachtgever, dat is: uit liefde voor wat Hem het meest dierbaar is. Dan stapelen de zegeningen zich op: "Je beker vloeit over" (Ps. 23,5). 

(Deze preek is volledig gebaseerd op: Peter Schmidt, 'Onze talenten? Of die van Jezus Christus? Een bezinning bij Matteüs 25,14-30', in: Golfslag 8(2014)3, 185-193) 

eerste lezing: Spreuken 31,10 - 13.19 - 20.30-31; tweede lezing: 1 Tessalonicenzen 5,1 - 6; evangelie: Matteüs 25,14 - 30. 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: "Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland zijn dienaars bij zich om hun zijn bezit toe te vertrouwen. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan de ander twee, aan een derde een, ieder naar zijn bekwaamheid. Daarna vertrok hij. Die de vijf talenten gekregen had, ging er terstond mee werken en verdiende er vijf bij. Zo verdiende ook degene die er twee gekregen had, er twee bij. Maar die er een had gekregen, ging een gat in de grond graven en het geld van zijn heer verbergen. Een hele tijd later kwam de heer van de dienaars terug en hield afrekening met hen. Die de vijf talenten gekregen had, trad naar voren en bood nog vijf talenten aan met de woorden: 'Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd; ziehier, vijf talenten heb ik erbij verdiend.' Zijn meester sprak tot hem: 'Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen. Ga binnen in de vreugde van uw heer.' Nu trad die van de twee talenten naar voren en zei: 'Heer, twee talenten hebt gij me toevertrouwd; ziehier, twee talenten heb ik erbij verdiend.' Zijn meester sprak tot hem: 'Uitstekend, goede en trouwe dienaar, over weinig waart ge trouw, over veel zal ik u aanstellen. Ga binnen in de vreugde van uw heer.' Ten slotte trad ook die van een talent naar voren en zei: 'Heer, ik heb ervaren dat gij een hard mens zijt, die oogst waar gij niet gezaaid hebt en binnenhaalt waar gij niet hebt uitgestrooid. Daarom was ik bang en ben uw talent in de grond gaan verbergen. Hier hebt ge uw eigendom terug.' Maar zijn meester gaf hem ten antwoord: 'Slechte en luie knecht, je wist toch dat ik oogst waar ik niet gezaaid heb, en binnenhaal waar ik niet heb uitgestrooid? Daarom had je mijn geld bij de bankiers moeten uitzetten, dan zou ik bij mijn komst mijn bezit met rente teruggekregen hebben. Neemt hem dus dat talent af en geeft het aan wie de tien talenten heeft. Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden, zelfs in overvloed gegeven worden; maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden zelfs wat hij heeft. En werpt die onnutte knecht buiten in de duisternis; daar zal geween zijn en tandengeknars.' "