Preek van 18 november 2018

Preek van 18 november 2018

De verschrikkingen die Jezus voorspelt zien we ook nu om ons heen gebeuren. Bijna dagelijks vertellen de media ons vreselijke dingen: Oorlog, vervolging, martelingen, platgebrande steden, mensenmassa’s op de vlucht. We staan er veel te weinig bij stil en doen alsof onze neus bloedt want we zijn eraan gewend geraakt en gaan maar over tot de orde van de dag Totdat de verschrikking heel nabij komt en in ons eigen leven toeslaat. Meer mensen onder ons dan we kunnen vermoeden hebben verschrikkingen ervaren en angsten doorstaan en dragen er blijvende sporen van. De macht van het geweld, de vernedering, het misbruik. De onmacht door ziekte en tegenover niet te dragen pijnen. Het verlies van een levenspartner. Een kind dat sterft. Een zoon of dochter die verdwijnt of het eigen leven afbreekt. Niemand van ons wenst deze ellende en niemand went eraan. En toch kom je ook mensen tegen die, ondanks geleden verschrikkingen een geweldige vitaliteit uitstralen. ‘Wie had gedacht dat ik dit aankon’ hoor je ze achteraf zeggen. Het wonderlijke aan het evangelieverhaal van Marcus is nu juist dat het ons zegt dat dit onnoemelijke lijden van deze wereld niét het einde is! Dat de ontzettend zware druk die mensen dagelijks voelen niet dát is wat God op het oog heeft. Integendeel, wij worden opgeroepen om verder te kijken, om te kijken naar mensen die geloof uitstralen, die de hoop levendig houden en die daden van liefde stellen. Gods rijk is geen aflopende zaak en Jezus’ boodschap breekt ook vandaag door als een licht voor alle mensen.

Jezus roept ons op om met nieuwe ogen te kijken. om geen mensen te zijn die in een hoekje zitten wachten of de slagen ook hen zullen treffen. Om integendeel mensen te zijn die midden het onheil hoopvolle tekenen zien van het komende Rijk. Hoop is daartoe de passende deugd maar die is wel klein en kwetsbaar. De Franse dichter Charles Péguy (1873 – 1914) beschreef dit in een beroemd gedicht met als titel ‘Het kleine meisje hoop’. Hij schrijft onder andere:
“Het geloof waar ik het meest van hou, zegt God, is de hoop.
Geloof, dat verwondert me niet. […]
Ook liefde verwondert me niet, zegt God. […]
Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.
De mensen zien toch wat er in de wereld allemaal omgaat
en toch geloven ze dat het morgen allemaal omslaat.
Ik zeg dan tegen mezelf: het is dat kleine meisje hoop
dat licht en richting geeft aan al het heen en weer geloop.
Het is dat kleine meisje hoop dat de mensen zien laat
wat in het leven mogelijk is.
Waar ik het meest van hou, zegt God, Het is haast niet te geloven, dat is de hoop. Ikzelf, zegt God, ik ben er ondersteboven van.”

Het is immers de hoop die in staat is om doorheen de duisternis het licht te doen schijnen. En het is de hoop die op haar beurt gevoed wordt door de kleine en haast onzichtbare goedheid van mens tot mens. Onopvallende gebeurtenissen die onze pijnlijke wereld van aanschijn doen veranderen. Hoopvolle tekenen die ons geloof in God versterken en ons ertoe aanzetten om zelf ook daden van goedheid te stellen. Zo was ikzelf vorig jaar rond deze tijd ondersteboven van een berichtje in de krant over Ruben, een 15-jarige jongen uit Apeldoorn. Als je het hem zelf zou vragen, deed hij niets bijzonders. Hij vertelde: “Op het spoor lag een oud vrouwtje, helemaal onderuit gegaan. Haar rollator met boodschappen zat vast tussen de rails, en de slagbomen waren al gesloten.” Drie auto’s en een fietser stonden erbij en keken ernaar. Maar dan kwam hij aangefietst, op weg naar school. De intercity was reeds in aantocht toen hij over de slagboom kroop en op geen halve meter afstand van de denderende trein de vrouw en de rollator kon bevrijden. De jongen sprong doodnormaal op zijn fiets waarmee dit incident voor hem voorbij was. Hij was er zelf zó nuchter over dat de school hem niet geloofde toen hij op een bijna onverschillige toon zei dat hij net “een vrouw het leven had gered.” Neen, hij was gewoon te laat en moest een briefje halen! Een “barmhartige Samaritaan” anno 2017.

Geloven dat het goede sterker is dan alle kwaad en duisternis is een kwestie van zien, van willen zien, van een eigen-wijze van kijken. En heel de Schrift getuigt van het geloof in deze nieuwe wereld. Het geloof dat God aan het begin van deze wereld stond en ons ook verzamelen zal aan het einde ervan. Hoe de wereld ooit vergaat, daar weten we niets van. Maar wat we wel weten is dat soms voor een mens heel de wereld instort. Dat een mens soms zoveel narigheden te verwerken heeft dat zijn of haar wereld in elkaar dondert, onverwacht en onverdiend. Maar de Schrift die ons daarvoor wel eens angstig maakt, zegt ook met Jezus’ woord: ‘Weet dat na al die duisternis licht zal aanbreken, want God heeft de hand aan het begin gehad en Hij zal ook aan het eind zijn hand aan mij, aan ons reiken. Met de woorden van de Beurtzang: “Hem die ik mijn Heer noem, op Hem houd ik steeds mijn ogen gericht. Ik zal niet wankelen, want Hij staat naast mij. Ik kom niet ten val!” (Ps 16,3)

1e lezing: Daniël 12,1-3; 2e lezing: Hebreeën 10,11-14.18; evangelie: Marcus 13,24-32
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Maar na die verschrikkingen zal in die dagen de zon verduisteren en de maan geen licht meer geven; de sterren zullen van de hemel vallen en de hemelse heerscharen in verwarring geraken; dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid. Dan zal Hij zijn engelen uitzenden om zijn uitverkorenen te verzamelen uit de vier windstreken, van het einde der aarde tot het uiteinde des hemels. Trekt uit de vergelijking met de vijgeboom deze les: Wanneer zijn twijgen al zacht worden en beginnen uit te botten, weet ge dat de zomer in aantocht is. Zo ook, wanneer gij deze dingen ziet, weet dan dat het nabij is, ja voor de deur staat. Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat dit alles gebeurd is. Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mij woorden zullen niet voorbij gaan. Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.