Preek van 19 april 2015

Preek van 19 april 2015

Zusters en Broeders, we maken het volgende allemaal wel eens mee: als er in een gesprek een ongemakkelijke stilte valt, zeggen wij: ‘de pastoor, of de dominee, gaat voorbij’. In het Frans zegt men het mooier: ‘een engel gaat voorbij’. Zodra men dat zegt is de engel natuurlijk alweer weg. De stilte is verbroken, de engel is voorbij. 

Een treffende beschrijving van zo’n begenadigd moment vind ik in het oude gedicht van Nicolaas Beets: ‘De moerbijtoppen ruisten. God ging voorbij. Neen, niet voorbij, Hij toefde; Hij wist wat ik behoefde en sprak tot mij. Sprak tot mij in de stille, de stille nacht. Gedachten die mij kwelden, vervolgden en ontstelden verdreef Hij zacht’. God toefde bij mij,… Hij sprak tot mij in de stille nacht,… zijn aanwezigheid verdreef mijn onrust, Hij liet vrede achter. Een andere dichter, Felix Timmermans, beschrijft hoe de leerlingen van Emmaüs Jezus’ aanwezigheid ervoeren: ‘Zijn aangezicht verklaarde in een hemels licht… Het was alsof Hij door ons heen verdween en ’t licht in ons was blijven branden..’. 
Het gaat over korte, stille, mysterieuze ervaringen waarvoor woorden tekortschieten, voorbij woorden en gedachten. Alleen dichters weten er woorden voor te vinden. Het zijn zulke stille, mysterieuze en alles veranderende ervaringen waarover de evangelies spreken als ze vertellen hoe de apostelen Jezus na zijn dood hebben gezien. 
Dat doet ons vandaag in deze Paastijd opnieuw de vraag stellen óf en hóe wij, christenen van nu, die stille, bemoedigende aanwezigheid van de Verrezen Heer kunnen ervaren. Of wij ze misschien, druk en ongeduldig, oppervlakkig en onverschillig als wij zijn, onopgemerkt laten voorbijgaan? Wat kunnen en moeten wij toch doen om gevoelig en aandachtig te worden…. én te blijven voor het komen van de Heer in ons leven? 
Wij voelen ons als de leerlingen in het evangelie van vandaag: enerzijds vol gemis en verlangen naar de Heer en zijn tastbare aanwezigheid, en anderzijds, wanneer de Heer dan echt in ons midden is, herkennen wij Hem niet en denken dat Hij de tuinman is, of de vreemdeling die met ons meegaat, of ‘in verbijstering en schrik menen wij dat het een spook is’. 
Wat kunnen en moeten wij doen? Als ik het evangelie van Lucas vandaag nog eens herlees zie ik dat de leerlingen van toen, voorbij elke verbeelding en zelfbedrog, de levende Heer in hun midden weten terwijl zij samen zijn, terwijl zij over Hem spreken, terwijl zij het brood breken. 
Ik denk namelijk dat er drie dingen zijn die de deur van ons hart, en van ons samenzijn openen voor zijn komen onder ons. Geen gesloten deuren houden Hem dan tegen. 
Op de eerste plaats ‘door ons hart toegankelijk te maken voor het begrijpen van de Schriften’. Onderweg naar Emmaüs had Jezus, de vreemde reisgezel dat ook gedaan. Nu doet Hij hetzelfde nog eens voor de verbijsterde leerlingen. ‘Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften.. En Hij zei: zo spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias, en over zijn verrijzenis uit de doden..’. Lucas laat ons hier zien dat wij in de trouwe lezing van de Schrift Jezus kunnen ontmoeten. Persoonlijke lezing en ook het samen luisteren naar Gods Woord maken ons wakker en aandachtig. Sint Benedictus zegt het in de Proloog van de Regel (v.8): ‘Wij moeten ons hart laten wekken door het woord van de Schrift’. Van Sint Bernardus weten wij dat hij in de voortdurende lezing van de Schrift de mystieke ontmoeting beleefde met het mens geworden Woord. De Schrift moeten wij lezen om te kunnen begrijpen hoe God in Jezus te werk ging, en hoe Hij tot vandaag toe in onze wereld, in ons eigen leven te werk gaat. Alleen vanuit de Schrift kunnen wij inzien en aanvaarden dat het juist zó ‘moest’ gaan zoals het ging rond Jezus’ sterven en verrijzen., ‘de graankorrel die moet sterven om leven voort te brengen’. Als wij trouw de Schrift lezen gaan wij, op den duur, leven op de golflengte van God. De Schrift opende de leerlingen, en opent ons, voor aanwezigheid van de Verrezen Heer. 
Op de tweede plaats weten de leerlingen de Heer aanwezig in het breken van het brood. Daar begint het evangelie vandaag mee: ‘de twee vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood’. Aan dat gebaar hebben zij de Heer herkend. Zij hadden het al gezien bij de broodvermenigvuldiging. En ook toen zij voor het laatst samen waren, nog maar enkele dagen geleden, had Hij toen niet zijn leven en sterven samengevat in het breken van het brood: ‘Dit is mijn lichaam, neemt en eet’. Zo weten ook wij de Verrezen Heer aanwezig telkens als wij samenkomen om eucharistie te vieren ‘tot zijn gedachtenis, tot Hij wederkomt’. Zo is elke eucharistie ‘presentia realis van de latens deitas’, ‘werkelijke aanwezigheid van de verborgen God’. En als, waar ook ter wereld, eerlijk en onbaatzuchtig, brood, in welke vorm van hulpverlening dan ook, wordt gebroken en gedeeld, daar is de Heer niet ver uit de buurt. 
Een derde sleutel wordt ons in het evangelie aangereikt om gevoelig te worden voor de aanwezigheid van de Verrezen Heer. Het is de gemeenschap van de Kerk, van de grote kerkgemeenschap, maar ook van de kleine kerkgemeenschap waar wij allen deel van uitmaken. In het samenzijn van mensen die van de Heer houden, Hem zoeken, die Hem met heel hun hart verwachten, ‘die niets en niemand boven Hem stellen’, daar is Hij in hun midden. ‘Waar twee of drie vergaderd zijn in zijn Naam…’. In hun verhaal van verbazing en teleurstelling, van verwachting en hoop, ontdekken de leerlingen dat Hij het enige en echte middelpunt is van hun gesprek, van hun gezelschap, van hun gemeenschap. De wonden die de Heer dan toont herinneren ons eraan dat elke christelijke gemeenschap een gebroken lichaam is, met littekens, dat elke gemeenschap, als zij een echte liefdesgemeenschap is, een gemeenschap van zwakke en gekwetste mensen is die leven van elkaars mededogen en vergeving. ‘Gemeenschap als plaats van vergeving en feest’, zegt Jean Vanier. Geloven doen wij samen. 
Zusters en broeders, het evangelie leert ons vandaag dat wij trouw moeten zijn aan drie dingen: de Schriften blijven lezen, in de eucharistie het brood blijven breken, en binnen de gemeenschap, de Kerk, blijven. Het zijn als drie antennes die wij moeten richten om ontvankelijk te blijven voor het komen van de Verrezen Heer. Als wij met geloof en geduld naar de Heer blijven uitzien, dag gaat de engel in de stilte voorbij; dan ‘gaan de moerbijtoppen ruisen… dan gaat de Heer voorbij, neen, niet voorbij, Hij toeft…… en laat ons in vrede achter…’. Dan is het ‘alsof Hij door ons heen verdwijnt en zijn licht in ons blijft branden’. Dan is het Pasen, elke keer opnieuw. 

Eerste lezing: Hand. 3, 13-15.17-19; tweede lezing: 1Joh. 2, 1-5a, evangelie: Lucas 24, 35-48 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe Hij door hen herkend werd aan het breken van het brood. Terwijl ze daarover spraken, stond Hijzelf plotseling in hun midden en zei: ‘Vrede zij u.’ In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien. Maar Hij sprak tot hen: ‘Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf. Betast Mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals ge ziet dat Ik heb.’ En na zo gesproken te hebben toonde Hij hun zijn handen en voeten. Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei Hij tot hen: ‘Hebt ge hier iets te eten?’ Zij reikten Hem een stuk geroosterde vis aan; Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: ‘Dit zijn mijn woorden, die Ik tot u sprak, toen Ik nog bij u was: Alles wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en psalmen moet vervuld worden.’ Toen maakte Hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: ‘Zo staat er geschreven: dat de Christus moest lijden en op de derde dag verrijzen uit de doden en dat in zijn naam bekering tot vergiffenis van de zonden gepredikt moet worden onder alle volken, te beginnen met Jeruzalem. Gij zijt getuigen hiervan.