Preek van 19 juli 2020

Preek van 19 juli 2020

Zusters en broeders, blijkbaar is het de tijd van de parabels. Vorige week hoorden we de parabel van de zaaier, en vandaag en volgende week horen we telkens drie parabels. Verwonderlijk is dat niet: Jezus verkondigde zijn boodschap over het Koninkrijk van God immers het liefst in parabels. ‘Hij sprak uitsluitend in gelijkenissen tot de menigte’, zo staat het letterlijk in het evangelie. Alles bij elkaar vertelt Jezus een veertigtal parabels, en die zijn allemaal gebaseerd op een herkenbare werkelijkheid: onkruid tussen het graan, een klein zaadje dat uitgroeit tot een stevige boom, gist die de bloem doet rijzen. Het is vandaag even herkenbaar en even realistisch als in de tijd van Jezus.

Op veel plaatsen in de wereld en ook in Nederland komen er verkiezingen aan. En nu zie je al dat de persoonsverheerlijking in de verkiezingsstrijd naar voren komt, terwijl we nog leven in een tijd van complete chaos. Hoe kan iemand onwankelbaar in zichzelf geloven en wegkijken van meer dan 140.000 coronadoden in zijn land. Wij waren er van de week in ons land ook getuige van binnen onze christelijke partij. Terecht mogen we ons de vraag stellen: ‘waar gaat het dan nog over’ en wil ik verzuchten: ‘zouden deze parabels niet verwerkt kunnen worden in een verkiezingscampagne?’ Zo heeft één van de kabinetten Balkenende bij het schrijven van zijn verkiezingsprogramma zich laten inspireren door de Bergrede.

Herkenbaar is de vraag die de knechten aan de zaaier stellen: ‘Heer, gij hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid?’ Heel herkenbaar is dat, want dat is een vraag die wij onszelf heel dikwijls stellen als er iets fout loopt. ‘Heb je wel genoeg gestudeerd?’, vragen ouders aan hun kinderen als ze met een slecht rapport  naar huis komen. ‘Ben je er zeker van dat je niet wild gereden hebt?’ als iemand een auto-ongeval heeft gehad. ‘Is dat wel een goed apparaat? We hebben er anders wel genoeg voor betaald’, als iets niet wil werken zoals we verwachten. ‘Betaal ik niet te veel belastingen?’ En zo kunnen wij door blijven gaan, want we stellen zulke vragen heel vaak. Ze maken gewoon deel uit van onze reactie op de werkelijkheid. Zo is ook de parabel van het onkruid tussen de tarwe: hij schetst een herkenbaar beeld van de werkelijkheid.

Want hoe we het ook draaien of keren: er is niet alleen goed in de wereld, maar er is ook kwaad; niet een klein beetje, maar heel veel. Daarbij stellen we ons zeer zeker de vraag waar al dat kwaad dan vandaan komt? ‘Van de duivel’, zegt Jezus, en daarmee bedoelt Hij het kwade in de mens zelf. Want opnieuw: hoe we het ook willen bekijken: goed en kwaad is in ieder mens aanwezig, dus ook in ons. Niemand is altijd en in alles goed, en doet alleen maar goede dingen. Elke mens, dus ook ieder van ons, wordt voortdurend tot keuzes verplicht. Als die keuzes ingaan tegen wat wij eigenlijk zelf willen, is de kans groot dat wij iets anders kiezen, ook al is dat niet zo eerlijk, niet zo rechtvaardig, niet zo goed voor onze medemens als datgene wat we niet kiezen.

De parabel van het onkruid in de tarwe is dus ook een beeld van onszelf. Ook in ons zit veel onkruid, en zelfs ook als we het echt niet willen zaaien, steekt het dikwijls de kop op. Want wij zijn niet volmaakt, we gaan bijlange niet altijd de weg die we als christen zouden moeten gaan. We worden dikwijls afgeleid van die weg, want andere wegen trekken ons aan. We laten ons meeslepen door van alles en nog wat en dat is niet altijd het goede..

Gelukkig worden we daar niet altijd direct om veroordeeld. Niet door onze medemens, niet door de staat,  niet door God de Heer. Dat komt heel sterk tot uiting in de eerste lezing. ‘Met veel zachtheid spreekt Gij uw oordeel uit en Gij leidt ons met mildheid en genade’, zegt het Boek der Wijsheid over God de Heer. Hij is dus veel te goed, veel te zacht en veel te liefdevol om ons direct te veroordelen. Telkens opnieuw geeft Hij ons nieuwe kansen. Net zoals die heer in het evangelie. Die wil niet dat zijn knechten het onkruid uit de tarwe wieden, want dan trekken ze misschien ook de tarwe uit.
En bovendien, wie zegt er dat er van dat onkruid toch niet iets goeds kan komen? Misschien kan het gebruikt worden als veevoeder of misschien zo sterk vermalen worden dat het als meststof kan worden gebruik? Ook dat sluit direct aan bij de werkelijkheid. Hoeveel mensen die de verkeerde weg zijn opgegaan keren niet op hun schreden terug om anders te worden, om geen fouten meer te begaan, om weer goed te zijn? Door God de Heer werden ze niet veroordeeld. Moeten wij dat dan wel doen?

Zusters en broeders, laat het oordelen maar over aan God de Heer. Hij kijkt veel verder dan wij, en zijn blik wordt niet verdoezeld door wrok, eigenbelang, zelfoverschatting of door eigen groot gelijk. Hij kan dus zien dat uit elk klein zaadje een sterke boom kan groeien, en dat gelijk welke gist met rare smaak heel goed gebak kan voortbrengen. Als ook wij zo proberen te kijken, zal dat het Koninkrijk van Gods liefde en vrede alleen maar doen groeien. God is zachter en meer goedertieren dan wij zijn voor onszelf en voor de ander. Laten we ons daar aan overgeven. Dan komt er ook uit deze Apocalyptische tijd iets moois voort, al was het maar in het zien dat mensen elkaar troosten en vasthouden zoals God het heeft bedoeld.

1e lezing: Wijsheid 12, 13. 16-19; 2e lezing: Romeinen 8, 26-27; evangelie: Matteüs 13, 24-43
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd hield Jezus de menigte deze gelijkenis voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid; maar terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen. Toen de halmen opgeschoten waren en vrucht hadden gezet, was ook het onkruid te zien. Nu gingen de knechten naar hun meester en zeiden hem: Heer, ge hebt toch goed zaad op uw akker gezaaid? Hoe komt het dan dat er onkruid op staat? Hij antwoordde hun: Dat is het werk van een vijand. De knechten zeiden tot hem: Wilt ge dan dat we het bijeengaren? Maar hij zei: Neen, ik ben bang dat ge, wanneer ge het onkruid bijeengaart, de tarwe mee uittrekt. Laat beide samen opgroeien tot de oogst, en met de oogsttijd zal ik maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bussels om te verbranden; maar slaat de tarwe op in mijn schuur.’ Een andere gelijkenis hield Hij hun voor: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een mosterdzaadje, dat iemand op zijn akker zaaide. Weliswaar is dit het allerkleinste zaadje, maar wanneer het is opgeschoten, is het groter dan de andere tuingewassen; het wordt een boom, zodat de vogels uit de lucht in zijn takken komen nestelen.’ Nog een andere gelijkenis vertelde Hij hun: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op gist, die een vrouw in drie maten bloem verwerkte, totdat deze in hun geheel gegist waren.’ Dit alles sprak Jezus tot het volk in gelijkenissen en zonder gelijkenissen leerde Hij hun niets, opdat in vervulling zou gaan het door de profeet gesproken woord: Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, Ik zal openbaren wat verborgen is geweest vanaf de grondvesting der wereld. Toen liet Hij de menigte gaan en keerde naar huis terug. Zijn leerlingen kwamen nu naar Hem toe en zeiden: ‘Leg ons de gelijkenis uit van dat onkruid op de akker.’ Hij gaf hun ten antwoord: ‘Die het goede zaad zaait, is de Mensenzoon; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Rijk; het onkruid zijn de kinderen van het kwaad, en de vijand die het zaaide, is de duivel. De oogst is het einde van de wereld en de maaiers zijn de engelen. Zoals nu het onkruid wordt bijeengebracht en in het vuur verbrand, zo zal het ook gaan op het einde van de wereld. De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Rijk bijeenbrengen allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven om hen in de vuuroven te werpen, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dan zullen de rechtvaardigen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft, hij luistere.