Preek van 19 maart 2023

Preek van 19 maart 2023

Net zoals het verhaal van vorige zondag over Jezus’ ontmoeting met de Samaritaanse vrouw werd ook dit verhaal van de blindgeborene door de jonge Kerk op zondag gelezen als een geloofsonderricht aan de doopleerlingen die in de paasnacht de initiatiesacramenten zouden ontvangen. Vorige week was ‘water’ het centrale thema (Jo 4), vandaag is dit ‘het licht’ (Jo 9) en volgende zondag wordt dat ‘leven’ (Jo 11). Drie thema’s uit het Johannesevangelie die we herkennen in de liturgie van de paasnacht met name in de viering van het doopsel, in de lichtritus en in de viering van de eucharistie. Vandaag wordt de genezing van de blindgeborene op een dramatische wijze uitgewerkt. Jezus is daarin weliswaar de hoofdfiguur maar is er slechts impliciet aanwezig. Want de hoofdrolspelers mensen die direct of indirect bij het gebeuren betrokken zijn. Het heeft daarmee veel weg van een procesvoering ook al wordt de genezing zelf heel kort vermeld en is slechts de aanleiding voor een ellenlange discussie over Jezus. Beter gezegd: het is bijna een vervelende discussie over de identiteit van Jezus. Want dat is wel de onderliggende vraag: wie is die man die Jezus heet? En daar krijgen wij stapsgewijze uit de mond van de geneze een antwoord op.

Betrekken we de eerste lezing erbij dan hebben de eerste en de evangelielezing de hoofdgedachte gemeenschappelijk: ‘zien én gezien worden’. God heeft tussen alle zonen van Isaï een koning gezien. De profeet Samuël wordt op pad gestuurd om die aanstaande koning te zalven. Hij kiest echter aanvankelijk de verkeerde, want – zo luidde die prachtige uitspraak over God – “God ziet niet zoals een mens ziet. Een mens kijkt naar het uiterlijk. Maar de Heer kijkt naar het hart.’ Uiteindelijk duidt God de nakomer aan die uit het vergeethoekje kwam. God had immers diens hart gezien, het hart van de herder. Deze jonge herder die ruikt naar de schapen, moet Samuël tot koning zalven.

Eeuwen later: Jezus, zoon van David, ziet. Hij ziet een onooglijk mens, een blinde van zijn geboorte af. Anders dan Bartimeüs in het Lucasevangelie lijkt deze blindgeborene bij Johannes geen naam te hebben. Hij is ongekend, onbemind. De omstaanders spreken over hem als ‘die daar …’. Maar Jezus ziet hier een mens. ‘Zien’ heeft in het Johannesevangelie een dieper betekenis. In de meest uitgesproken betekenis staat ‘zien’ gelijk met ‘geloven’. Zo wordt in hoofdstuk 20 verhaald dat op paaszondag de apostel Johannes als eerste het lege graf inging. Hij zag, zo staat er, en geloofde. Wanneer Jezus deze blindgeborene ziet, gelooft Hij in die man en getuigt dat in hem Gods werken openbaar moeten worden. En dat zal ook gebeuren, zo blijkt het even later. De aanzienlijken onder de omstaanders echter zien dat niet. Zij kennen slechts de regelgeving, de buitenkant, het ‘boekje’. En alles wat daarmee in aanvaring komt is zonde, is goddeloos.

Die man echter ziet en gelooft. En de evangelist tekent heel mooi de geloofsgroei uit die deze man meemaakt. Een groei van letterlijk het zicht krijgen totdat hij uiteindelijk in zijn genezer de ware Messias belijdt. Want aanvankelijk kan hij alleen maar zeggen dat hij genezen is door de man die Jezus heet. Vervolgens gaat de geneze een stapje verder en bekent: ‘Hij is een profeet”. En daarmee doet hij een grote geloofsuitspraak. Met als gevolg dat hij buitengeworpen wordt. Profeten zijn immers uitzonderlijke Godsmannen, Tenslotte neemt Jezus het initiatief over: “Geloof je in de Mensenzoon?” waarop de zijn geloofsbelijdenis uitspreekt: “Heer, ik geloof”.

Dierbaren, het is halfvasten. Een reden waarom we hier een tuil bloemen hebben geplaatst. Halfvasten: wij staan in het midden van de toch naar Pasen, Net als de doopleerlingen van weleer leggen wij een geloofstocht af om groeiende wijs te zien en te geloven Wie Jezus is: een mens als geen ander, een profeet die kijkt naar de mens, de Mensenzoon die op Calvarie zijn ware identiteit zal tonen. Het is een tocht die ons doet zien dat wij als gedoopten altijd leerlingen in het geloof zullen blijven. Tot wij Hem eenmaal in het volle Licht zullen aanschouwen voor eeuwig.

1e lezing: 1 Sam. 16, 1b. 6-7. 10-13a; 2e lezing: Efeziërs 5, 8-14; evangelie: Johannes 9, 1-41
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
I
n die tijd zag Jezus in het voorbijgaan een man die blind was van zijn geboorte af. Zijn leerlingen vroegen Hem: ‘Rabbi, wie heeft gezondigd, hijzelf of zijn ouders, dat hij blind geboren werd?’ Jezus antwoordde: ‘Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken Gods moeten in hem openbaar worden. Wij moeten de werken van Hem die Mij gezonden heeft, verrichten zolang het dag is. Er komt een nacht en dan kan niemand werken. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld.’ Toen Hij dit gezegd had, spuwde Hij op de grond, maakte met het speeksel slijk, bestreek daarmee de ogen van de man en zei tot hem: ‘Ga u wassen in de vijver van de Siloam,’ - wat betekent: gezondene -. Hij ging er naar toe, waste zich en kwam er ziende vandaan. Zijn buren nu en degenen die hem vroeger hadden zien bedelen, zeiden: ‘Is dat niet de man, die zat te bedelen?’ Sommigen zeiden: ‘Inderdaad, hij is het.’ Anderen: ‘Neen, hij lijkt alleen maar op hem.’ Hijzelf zei: ‘Ik ben het.’ Toen vroegen ze hem: ‘Hoe zijn dan uw ogen geopend?’ Hij antwoordde: ‘De man die Jezus heet, maakte slijk, bestreek daarmee mijn ogen en zei tot mij: Ga naar de Siloam en was u. Ik ben dus gegaan, waste mij en kon zien.’ Ze vroegen hem toen: ‘Waar is die man?’ Hij zei: ‘Ik weet het niet.’ Men bracht nu de man die blind geweest was bij de Farizeeën; de dag waarop Jezus slijk had gemaakt en zijn ogen geopend waren, was namelijk een sabbat. Ook de Farizeeën vroegen hem dus, hoe hij het gezicht herkregen had. Hij zei hun: ‘Hij deed slijk op mijn ogen, ik waste mij en ik zie.’ Toen zeiden sommige Farizeeën: ‘Die man komt niet van God, want Hij onderhoudt de sabbat niet.’ Anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen doen?’ Zo was er verdeeldheid onder hen. Zij richtten zich opnieuw tot de blinde en vroegen: ‘Wat zegt gijzelf van Hem, daar Hij u toch de ogen geopend heeft?’ Hij antwoordde: ‘Het is een profeet.’ De Joden wilden niet van hem aannemen, dat hij blind was geweest en het gezicht herkregen had, eer zij de ouders van de genezene hadden laten komen. Zij stelden hun toen de vraag: ‘Is dit uw zoon, die volgens uw zeggen blind geboren is? Hoe kan hij dan nu zien?’ Zijn ouders antwoordden: ‘Wij weten, dat dit onze zoon is en dat hij blind is geboren, maar hoe hij nu zien kan, weten wij niet; of wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet. Vraagt het hemzelf, hij is oud genoeg en zal zelf zijn woord wel doen.’ Zijn ouders zeiden dit omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden hadden reeds afgesproken dat al wie Hem als Messias beleed uit de synagoge gebannen zou worden. Daarom zeiden zijn ouders: ‘Hij is oud genoeg, vraagt het hemzelf.’ Voor de tweede maal riepen zij nu de man die blind was geweest bij zich en zeiden hem: ‘Geef eer aan God. Wij weten dat die man een zondaar is.’ Hij echter antwoordde: ‘Of Hij een zondaar is, weet ik niet, Een ding weet ik wel: dat ik blind was en nu zie.’ Daarop vroegen zij hem wederom: ‘Wat heeft Hij met u gedaan? Hoe heeft Hij uw ogen geopend?’ Hij antwoordde: ‘Dat heb ik al verteld, maar gij hebt niet geluisterd. Waarom wilt gij het opnieuw horen. Wilt gij ook soms leerlingen van Hem worden? Toen zeiden zij smalend tot hem: ‘Jij bent een leerling van die man, wij zijn leerlingen van Mozes. Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft maar van deze weten wij niet waar Hij vandaan is.’ De man gaf hun ten antwoord: ‘Dit is toch wel wonderlijk, dat gij niet weet vanwaar Hij is; en Hij heeft mij nog wel de ogen geopend. Wij weten dat God niet naar zondaars luistert, maar als iemand godvrezend is en zijn wil doet, dan luistert Hij naar zo iemand. Nooit in der eeuwigheid heeft men gehoord, dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. Als deze man niet van God kwam, had Hij zo iets nooit kunnen doen.’ Zij voegden hem toe: ‘In zonden ben je geboren, zo groot als je bent, en jij wilt ons de les lezen?’ Toen wierpen ze hem buiten. Jezus vernam dat men hem buiten geworpen had en toen Hij hem aantrof, zei Hij: ‘Gelooft ge in de Mensenzoon?’ Hij antwoordde: ‘Wie is dat, Heer? Dan zal ik in Hem geloven.’ Jezus zei hem: ‘Gij ziet Hem, het is Degene, die met u spreekt.’ Toen zei hij: ‘Ik geloof, Heer.’ En hij wierp zich voor Hem neer. En Jezus sprak: ‘Tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind worden.’ Enkele Farizeeën die bij Hem stonden, hoorden dit en zeiden tot Hem: ‘Zijn ook wij soms blind?’ Jezus antwoordde: ‘Als gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben, maar nu gij zegt: wij zijn blind, blijft uw zonde.’