Preek van 22 juli 2018

Preek van 22 juli 2018

Jezus, broeders en zusters, nodigt zijn leerlingen uit om zich terug te trekken. “Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.” Dat zal de leerlingen ongetwijfeld als een welkome verfrissing in de oren geklonken hebben: zij hadden immers al heel wat meegemaakt. Eerder in hetzelfde hoofdstuk vertelt Marcus hoe ze worden uitgezonden met de opdracht om op tocht te gaan, duivels uit te drijven en het Rijk Gods te prediken. Wanneer ze terug bij Jezus komen, gaat hij niet in op hun opgewonden verhalen, maar geeft ze wat ze op dat moment nodig hebben: een eenzame plaats om wat op adem te komen. Laten ook wij even op adem komen en ons terugtrekken op onszelf om te kijken wat dat met ons doet.

Wij mogen ons op onszelf terugtrekken, ons inkeren tot onszelf. Wij hebben zelfs niet alleen het recht, maar ook de plicht. Doen wij dat niet, dan dreigen wij te worden meegesleurd door al wat ons omringt en op ons afkomt. En dat is heel veel. De ontwikkelingen gaan tegenwoordig zó snel, dat de technologie sneller begint te evolueren dan de mens die die technologie ontwikkelt. Er is een ongelooflijke stortvloed aan informatie (al dan niet echt), beelden, meningen, communicaties etc. Laat ik er dus deze mening nog maar even bovenop gooien: wij mogen ons terugtrekken!

Die beweging, de beweging naar binnen, moet je veroveren op wat buiten jezelf is. Er gaat een strijd mee gepaard. Dat is een strijd tussen God en de demonen. Het is net voor die strijd dat Jezus de leerlingen uitzendt: “Drijf de onreine geesten uit”, zegt Hij terwijl Hij ze op weg stuurt. De leerlingen moesten het koninkrijk Gods verkondigen aan ieder die het horen wilde. En dat koninkrijk ligt niet buiten ons, maar juist in ons, in ons eigen hart. De leerlingen leerden de mensen dus om zich terug te trekken in zichzelf, want alleen daar konden ze Gods stem beluisteren. Wanneer ze van dat werk terug thuiskomen, geeft Jezus aan hun wat zij anderen hebben gegeven: rust in de beslotenheid van hun alleen-zijn.

Wanneer wij ons oefenen, broeders en zusters, in dat alleen-zijn, dan ontdekken we dat er een verschil is tussen alleen zijn en eenzaam zijn. Alleen zijn heeft een positieve klank, eenzaam zijn een negatieve. Alleen zijn heeft de connotatie van gerust zijn, stabiel zijn in jezelf, vrede met jezelf; eenzaam zijn daarentegen verwijst naar gemis, instabiliteit, er ontbreekt iets – of iemand. Jezus nodigt de leerlingen uit om alleen te zijn, om hun vrede opnieuw op te zoeken, hun rustpunt.

Wij monniken zijn mensen die dat rustpunt in onszelf tot centrum van ons leven maken. Wij zijn zo vermetel en dwaas om op te komen voor het belang en de waarde van ingetogenheid, teruggetrokkenheid, innerlijke vrede. Wij delen onze dag op zo’n manier in dat we die innerlijke vrede telkens weer kunnen gaan opzoeken in gebed, stilte en lofzang. We doen dat om dat rustpunt in onszelf tot volle bloei te laten komen, in het volle licht te plaatsen. Wanneer we dat rustpunt inderdaad terug opzoeken, dan ontstaat af en toe het wonder dat alles opnieuw op zijn plaats valt, dat de dingen in een nieuw, goddelijk licht komen te staan, dat we vrede vinden.

Niet alleen elke monnik afzonderlijk trekt zich terug; ook als gemeenschap, als abdij trekken wij ons terug uit de ons omringende hectiek. Niet om ons af te scheiden, maar om iets te behoeden. We willen de vrede, de stilte, de innerlijke rust behoeden waarin God kan spreken. We willen God vrijwaren, Hem een vrijplaats geven waar Hij Heer en meester mag zijn; we willen een oase scheppen waar we als mensen God kunnen ontmoeten of Hem op zijn minst kunnen opzoeken in stil gebed of in sober samen zijn. Dat voelen wij als onze opdracht in deze wereld, onze roeping.

Die terugtrekkende beweging heeft ironisch genoeg iets heel aantrekkelijks. Dat laat het evangelie ook zien. Wanneer Jezus en zijn leerlingen immers die eenzame plek gaan opzoeken, komen er nog meer mensen op hen af, als schapen zonder herder. En opnieuw begint Jezus uit te delen van die overvloed, hen te vertellen over dat koninkrijk dat in hen leeft. Hij doet alle moeite van de wereld om de mensen – ons dus – duidelijk te maken dat we God niet buiten ons, maar in ons moeten zoeken.

Augustinus zei het al zeer treffend in zijn belijdenissen, en in de vertaling van Huub Oosterhuis komt het helemaal tot leven: “Veel te laat heb ik jou lief gekregen/ schoonheid wat ben je oud wat ben je nieuw/ veel te laat heb ik jou lief gekregen. Binnen in mij was je, ik was buiten/ en ik zocht jou als een ziende blinde/ buiten mij, en uitgestort als water/ liep ik van jou weg en liep verloren/ tussen zoveel schoonheid die niet jij was.” Die innerlijke schoonheid, broeders en zusters, die innerlijke vrede, die wil Jezus ons verkondigen. En zijn evangelie, zijn “goede boodschap”, is dat we die innerlijke schoonheid inderdaad reeds in ons dragen. Hij is er al. God leeft, en Hij wil ons helemaal doorstralen. Hoe meer we naar Hem luisteren, hoe meer Hij kan spreken – in ons en door ons heen. Al wat wij hoeven te doen, is Hem alle ruimte geven, het stil maken in en om ons heen. Zo kan vrede heersen, zo kan stilte spreken.

1e lezing: Jeremia 23,1-6; 2e lezing: Efeziërs 2, 13-18; evangelie: Marcus 6,30-34
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd voegden de apostelen zich weer bij Jezus en brachten Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden.  Daarop sprak hij tot hen: ‘Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.’ Want wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten. Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn. Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en waren er nog eerder dan zij. Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.