Preek van 30 juni 2019

Preek van 30 juni 2019

Het is vandaag een moeilijk evangelie, zusters en broeders. Of misschien beter: het evangelie van vandaag maakt het ons moeilijk. Het strijkt ons tegen de haren in, roept misschien wel wrevel op. De radicale keuzes die Jezus van mensen vraagt druisen zo sterk in tegen onze manier waarop wij in het leven staan. Wij sparen liefst de kool en de geit, wij zoeken compromissen en polderen zolang tot er een win-winsituatie gevonden is en iedereen min of meer tevreden is met het behaalde resultaat. Vandaag in het evangelie gaat het er heel anders aan toe. Kijken wij nu eerst naar Jezus zelf en daarna naar de wijze waarop Hij sollicitatiegesprekken voert met kandidaten die met Hem mee willen gaan naar Jeruzalem.

Jezus gaat vastberaden op weg naar Jeruzalem. Hij is op een beslissend moment gekomen van zijn zending. Veel gewone mensen zijn Hem enthousiast gevolgd vanuit Galilea. Maar tegelijk groeit het verzet van veel Joodse leiders: “Neemt deze jonge ongeletterde rabbi geen loopje met de Wet van Mozes”? Ook de Romeinse bezetter houdt Hem nauwlettend in de gaten: “zal deze man misschien het ondergronds verzet mobiliseren en de wankele positie van de Romeinen ondermijnen”? Zelfs van de kant van zijn leerlingen blijft er onbegrip. Steeds weer dromen zij van een politieke Messias. die het koninkrijk van David en Salomo in zijn oude glorie zal herstellen. Jezus begint te voorvoelen waar dit op uit zal lopen. Maar, wil Hij trouw blijven aan zijn roeping dan zal Hij die confrontatie niet uit de weg mogen gaan. Hij zal veel tegenstand ontmoeten. Hij neemt zeer bewust zijn lot op zich, zonder beperkingen of voorwaarden. Hij houdt geen slag om de arm. Maar Hij kent zijn levensopdracht en aanvaardt die, in de wetenschap dat “de Mensenzoon veel zal moeten lijden, door oudsten en schriftgeleerden en hogepriesters verworpen zal worden, ter dood gebracht en dat Hij de derde dag zal worden opgewekt”(Lc.9,22). En Hij heeft verzekerd aan hen die Hem willen volgen: “Wie mijn volgeling wil zijn moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen”(Lc.9,23-24). Wat dit laatste concreet inhoudt zien we in de ontmoeting onderweg met drie kandidaten. Het zijn als het ware drie korte sollicitatiegesprekjes. Eerst komt iemand heel edelmoedig zichzelf aanbieden. “Ik zal met je meegaan waar je ook heen gaat. Je kunt op mij rekenen”. Jezus zou er alles aan moeten doen om het deze bereidwillige mens zo aangenaam mogelijk te maken. Want “de oogst is toch zo groot en arbeiders zijn er altijd te weinig”(Lc.10,2). Maar niets daarvan. Jezus is veeleisend. Hij is niet uit op het grote getal. Hij belooft geen gouden bergen, geen comfortabel leven, geen glanzende carrière. “De volgeling zal zelfs geen hol hebben om in te wonen, geen steen om zijn hoofd op te ruste te leggen”. Hij zal geen veilig thuis hebben, maar een tent die hij telkens weer zal moeten opbreken om verder te trekken. Jezus zegt deze goedwillende kandidaat: “Denk er nog eens goed over na… denk aan de consequenties”. Als een tweede aan komt lopen vraagt Jezus zelf Hem te willen volgen. “Volg Mij”, zegt Hij zoals Hij dat ook aan de apostelen gezegd had. Jezus ziet iets in deze mens. Hij wekt verwachtingen. Maar Jezus vergist zich hier. “Even wachten, zegt hij. Ik heb eerst nog iets anders te doen. Ik heb andere prioriteiten”. Best te begrijpen: welke plicht is heiliger dan zijn vader te begraven? Dat is toch één van de werken van barmhartigheid! En toch! Jezus is hier veeleisend, onredelijk zelfs in onze ogen. “Laat de doden hun doden begraven”. Hij wil zeggen: “het Rijk Gods is belangrijker dan de doden te begraven”. Jezus volgen is het verleden loslaten en kiezen voor het leven, onverdeeld kiezen voor Hem die geen doden begraaft maar ten leven wekt. Het duldt geen uitstel. Het vraagt een radicale breuk met het verleden. En dan een derde die zich aandient: “Ik zal u volgen”. Maar hij voegt er meteen een voorwaarde aan toe: “maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn familie..”. Hij wil Jezus wel volgen, maar hij kan de knoop niet, nog niet doorhakken. Hij schrikt terug. Hij vraagt uitstel. Jezus denkt dat deze man van twee walletjes zal eten en zal omkijken. Met zijn antwoord roept Jezus het verhaal van Elia en Elisa op: “wie de hand aan de ploeg slaat maar omziet naar wat achter hem ligt is ongeschikt voor het Rijk Gods”. Deze man kan mensen en zorgen nog niet loslaten, of liever, hij kan ze nog niet toevertrouwen aan de zorg van God.

De woorden van Jezus roepen weerstand in ons op. Maar als we ooit geconfronteerd worden met die mysterieuze en fascinerende God die ons oneindig liefheeft maar die ook niemand met rust laat, dan is alleen een radicaal antwoord op zijn plaats, een volmondig en onmiddellijk “ja” en geen “ja, maar.. eerst nog dit en eerst nog dat…”.

Het valt op dat Lucas het definitieve antwoord van deze drie mensen niet vermeld. Zijn zij vroeg of laat toch Jezus gevolgd op zijn weg naar Jeruzalem? Het antwoord is aan ons, een antwoord dat telkens opnieuw gegeven moet worden.

Zusters en broeders, de meesten van ons komen uit de tijd dat het niet zo nodig was te kiezen voor het evangelie, te kiezen om christen te zijn. Die tijd is nu voorgoed voorbij. Steeds meer zal van ons gevraagd worden kleur te bekennen, openlijk, bewust en vastberaden te kiezen om ons in heel ons doen en laten te laten leiden door het evangelie. Daarbij staan wij elke dag voor keuzes, even goed in het klooster als daarbuiten. Wie God daarbij slechts gedeeltelijk in zijn leven toelaat, wie Jezus maar tot aan een zekere grens wil volgen, zal het christendom beleven als een last, en niet als inspiratie of motor. Een verdeeld hart is een onrustig hart. Inderdaad, Jezus maakt het ons vandaag niet gemakkelijk. Hij stelt ieder van ons pertinente vragen. Is ons antwoord een onvoorwaardelijke en volmondig “ja”, of een aarzelend en voorwaardelijk “ja, maar…”?

1e lezing: 1 Kon.19, 16b. 19-12; 2e lezing: Galaten 5, 1. 13-18; evangelie: Lucas 9, 51-62.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling naderden, aanvaardde Jezus vastberaden de reis naar Jeruzalem en zond boden voor zich uit. Dezen kwamen op hun tocht in een Samaritaans dorp om er zijn verblijf voor te bereiden. Maar de Samaritanen ontvingen Hem niet, omdat Jeruzalem het doel van zijn reis was. Toen de leerlingen Jakobus en Johannes dit gewaar werden, vroegen ze: ‘Heer, wilt Gij, dat wij vuur van de hemel afroepen om hen te verdelgen?’ Maar Hij keerde zich om en wees hen op strenge toon terecht. Daarop vertrokken zij naar een ander dorp. Terwijl zij onderweg waren, zei iemand tot Hem: ‘Ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat.’ Jezus sprak tot hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hun nesten, maar de Mensenzoon heeft niets waar Hij zijn hoofd op kan laten rusten.’ Tot een ander sprak Hij: ‘Volg Mij.’ Deze vroeg: ‘Heer, laat mij eerst teruggaan om mijn vader te begraven.’ Jezus zei tot hem: ‘Laat de doden hun doden begraven; maar gij, ga heen en verkondig het Rijk Gods.’ Weer een ander zeide: ‘Ik zal U volgen, Heer, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten.’ Tot hem sprak Jezus: ‘Wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk Gods.’