Preek van 30 mei 2021

Preek van 30 mei 2021

“Mercedes vreest Max.” Deze kop prijkte afgelopen dinsdag op de voorpagina van het Brabants Dagblad. Op de bijbehorende foto zit een coureur, met zijn helm nog op en de beide handen in de lucht, bovenop zijn Formule 1-bolide. Want, na anderhalf uur racen door smalle straten, heeft Max Verstappen de Grand Prix van Monaco gewonnen. Met deze winst heeft hij tevens racegeschiedenis geschreven. Want na de soepele zege in het prinsdom, staat voor het eerst een Nederlander bovenaan de WK-stand. Vrezen nu Hamilton en Mercedes Max?

“Ga de oude tijden maar na die u zijn voorafgegaan vanaf de dag dat God mensen op aarde schiep …”, aldus Mozes tot het volk. “Is er ooit zo iets groots gebeurd, of is er ooit iets dergelijks gehoord?”

Het volk Israël staat op het punt om het land Kanaän binnen te trekken, en zich daar te gaan vestigen. Maar voordat dat gebeurd, houdt Mozes eerst een toespraak tot het volk. In de tijd van zijn ontstaan moest deze verkondiging de ontheemde, landloze en vernederde Israëlieten in ballingschap vervullen met hoop voor de toekomst. Zo heeft de gedachte van Israël als ‘het heilig, priesterlijk volk van God’ ten doel, om het gedesillusioneerde Israël van de ballingschap weer een eigen identiteit te geven, alsmede een waardige status onder de volkeren.

Binnen dit kader past ook de 1e lezing van vandaag. Hierin wordt de uniekheid van JHWH in een universeel kader geplaatst. Zo is sinds de schepping nergens ter wereld iets gebeurd dat vergelijkbaar is met de exoduservaring van Israël. In de godenwereld is de God van Israël dan ook de enige God die het heeft aangedurfd, om een grensoverschrijdende reddingsactie te ondernemen, en voor zichzelf - midden uit een ander volk - een volk te gaan halen: zijn eigen volk. Deze wonderbaarlijke bevrijding uit Egypte heeft een didactische functie: Israël laten beseffen dat JHWH, de enige ware God is. Een besef dat uiteindelijk ook in daden moet worden omgezet: ”Onderhoud zijn voorschriften en geboden die ik u heden geef”, aldus Mozes tot het volk. Vrezen de Israëlieten nu ook God?

“Toen zij Hem zagen wierpen ze zich in aanbidding neer”, hoorden wij zojuist in het evangelie, “sommigen echter twijfelden.”

Jezus verschijnt aan zijn leerlingen. Voor hen is het de eerste keer dat zij hun meester - sinds zijn dood aan het kruis - als opgestane heer met eigen ogen aanschouwen. Maar met geen enkel woord rept Mattheüs over de uitwerking die deze verschijning bij de leerlingen oproept. Geen ontzetting, geen verbazing, geen vrees, geen blijdschap. Zou men uit het voorafgaande niet geweten hebben dat het om de gekruisigde en opgestane gaat, dan zou men het uit deze vertelling nauwelijks ervaren. De enige reactie die Mattheüs meedeelt, is dat zij Jezus hun hulde bewijzen door voor hem op de grond te vallen. Sommige echter twijfelen.

Dit element van twijfelen laat zien dat de leerlingen niet lichtgelovig zijn, en dat het verrijzenisgeloof geen sinecure is. Evenmin mogen we hierin de situatie onderkennen van de gemeente, voor wie Mattheüs zijn evangelie schrijft. Die generatie telde vermoedelijk geen ooggetuigen meer. Desalniettemin, de twijfel weerhoudt Jezus er niet van om zijn leerlingen te belasten met de taak om zijn werk voort te zetten. Zij moeten alle volkeren in aanraking brengen met de concrete weg die Jezus heeft gewezen, alsmede met de uitleg die hij van Wet en Profeten heeft gegeven. “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen”, aldus Jezus tot zijn leerlingen, “doopt hen in de Naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat ik u bevolen heb.”

Dopen, leren en onderhouden horen onlosmakelijk bij elkaar. Wie leerling van Jezus wordt - Hem wilt navolgen -, laat zich niet alleen dopen, maar probeert het ook in praktijk te brengen: in het concrete leven van iedere dag, binnen ieders eigen context, in zijn of haar doen en laten, in concrete woorden en daden van naastenliefde. Vrezen de leerlingen nu ook Jezus?

Vrezen nu ook wij Vader, Zoon en heilige Geest? In de 1e lezing hoorden wij dat Israël moet erkennen dat JHWH de enige ware God is. Een inzicht dat uiteindelijk ook in concrete daden moet worden omgezet: het onderhouden van de voorschriften en geboden Gods. En in het evangelie dat ieder die Jezus wilt navolgen - Zijn weg wilt bewandelen -, zich niet alleen moet laten dopen, maar het ook in de praktijk moet brengen.

Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Want, we willen vaak wel, maar … De ene keer loopt alles op rolletjes: hebben we de spreekwoordelijke bolide die we willen, en voelt het alsof we vliegen. De andere keer hebben we een offday en een moeizame start: hebben we - figuurlijk gesproken - te maken met concurrerende coureurs, hebben we een pitstop verkeerd getimed, en blijkt een wielmoer bij ons te vast te zitten. Hoe gaan wij hier mee om? Wat is onze reactie wanneer het bewandelen van Jezus’ weg niet gaat zoals wij dat graag zouden willen? Laten wij ons hierdoor niet uit het veld slaan, zitten wij niet bij de pakken neer, en zetten door? Of, … hebben wij daadwerkelijk schrik voor een messcherpe Max? Amen.

1e lezing: Deut. 4, 32-34. 39-40; 2e lezing: Romeinen 8, 14-17; evangelie: Matteüs 28, 16-20
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
De elf leerlingen nu begaven zich naar Galilea, naar de berg die Jezus hun aangewezen had. Toen zij Hem zagen, wierpen ze zich in aanbidding neer; sommigen echter twijfelden. Jezus trad nader en sprak tot hen: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb.’