Preek van 4 december 2022

Preek van 4 december 2022

Het is geen nieuwigheid wanneer we zien hoe Kerstmis-in-de-stad telkens iets vroeger het straatbeeld gaat bepalen. En de adventstijd? Die is mede daardoor een heel mager leventje beschoren. Zelfs in onze kerken wordt de adventsgedachte gemakkelijk verdrongen want wij denken en spreken liever over Kerstmis. over het uitzien naar dat lieve en tedere kindje Jezus. En als we eerlijk zijn met onszelf moeten we bekennen dat we reeds met plannen bezig zijn voor de familie- of gezinsreünie. Op zich is daar niets mis mee zijn want het gaat om een dag van pijs en vrede een feest van vrede en van voelbare menslievendheid. Jammer is wel dat de rijke betekenis van de advent dreigt verloren te gaan. als ze al niet helemaal verdwenen is. De advent als een tijd van waken, van wachten, verwachten, een tijd van uitzien en van verlangen naar … Ja, naar wat of naar wie zien wij uit? Waar dromen wij van? Wat verlangen wij ten diepste? Het zijn levensvragen van menige mens, vragen die ertoe doen. Daarom is deze advent zo belangrijk omdat hij symbool staat voor ons leven hier en nu. Mensen – of ze nu gelovig zijn of niet – zijn op weg, zijn onderweg van verleden naar toekomst, van waar wij komen naar wat wij verlangen. Naar een betere wereld, die mooier oogt, die gelukkiger maakt, die bevrijdend werkt een wereld zoals die volgens de H. Schrift in den beginne door God geschapen is: een paradijs op aarde maar die vrij vlug door de eerste mens vernietigd werd. Die droom, dat verlangen is sterker naarmate de situatie waarin de mens zich bevindt, bedreigend of zelfs dodend aanvoelt. Zo zie ik dat veel mensen in Oekraïne, ondanks de alles vernietigende granaten, bommen en raketten de hoop bewaren en vanuit die hoop het dagelijkse leven tussen het puin hervatten. Want hoop doet leven. De hoop dat er ooit weer vrede zal zijn.

In de eerste lezing houdt de profeet Jesaja ons het vertrouwde beeld voor van de berg. De berg die symbool staat voor het verbond tussen God en zijn volk. Noemen we het de hemel op aarde of het uiteindelijk leven in God. En ons leven hier en nu is de tocht daarheen. Net als een bergtocht langsheen een pad dat we zelf niet bepalen maar dat vóór ons van de nodige signalen door iemand werd voorzien. De levensregels als signalen om ons individuele pad te volgen. Het doel is de top van de berg, de plaats waar hemel en aarde elkaar raken. Dat doel moeten wij elke dag, een leven lang voor ogen houden ook al zien we het niet omdat het verscholen is door de berg. Dan leven we van het vermoeden, vanuit de hoop dat het licht zal schijnen. Een licht voor alle volken, voor alle mensen van goede wil. Zie je dat, zegt Jesaja, alle volkeren trekken zich op aan dat visioen. De stad Jeruzalem, hoog op die berg, staat symbool voor alle plaatsen waar je kunt zien waar het in een mensenleven om gaat. Waar Gods visioen van de mens als zijn beeld en gelijkenis werkelijkheid wordt. Een visioen, een droom die telkens opnieuw in ons wakker moet gemaakt worden, willen we voor elkaar een licht zijn tegen alle donkerte en duisternis om ons heen.

Johannes de Doper doet dit in het evangelie op een eigen manier. Anders dan Jesaja gebruikt hij een harde taal van verwensingen aan het adres van de zogenaamde leiders van het volk. Voor Johannes zijn deze leiders misleiders die niet in eigen hart durven kijken. Die – met de woorden van Jesaja – niet durven kijken naar de leeuw en het lam in henzelf, naar wat goed én kwaad is. Want dat maakt de mens nederig en bescheiden. Dat maakt een mens open en ontvankelijk zodat God opnieuw in de mens geboren kan worden. Als geen ander ziet Johannes waar de mens werkelijk staat. In ieder van ons – zo verkondigt hij – zit er adderengebroed verscholen. Het zelfgenoegzame besef namelijk, dat ik het juist voor heb, dat ik op de goede weg ben, En als er dan toch iets moet veranderen, dan is dat wel de ander en daarmee is de kous dan ook af. De Doper legt zich bij dit soort halfslachtigheid niet neer omdat hij weet en ziet dat geen mens volledig beantwoordt aan Gods beeld en gelijkenis. Mens zijn is groeien, is steeds opnieuw het levenspad volgen dat God voor ieder heeft uitgestippeld. Het is vallen én telkens opnieuw opstaan. En het nooit moe worden om dit te blijven doen.

 

Aan de grens tussen woestijn en beloofde land, tussen werkelijkheid en belofte, stelt Johannes ons voor de keuze: “Houden we het bij onze zelfvoldaanheid, of … steken we de grens over en kiezen we voor bekering, voor een ommekeer in doen en laten, in het breken van het eigen hart. Immers, die Ander is op komst. en hij licht reeds op, in onze daden, in onze gastvrijheid, in de wijze waarop wij elkaar in de gemeenschap aanvaarden en ontvangen. Hij nadert tot ons in zoverre wij naar Hem toe gaan. Een adventsgedachte met andere woorden Een gedachte die we mooi verwoord vinden in psalm 15:
                Heer, wie mag verblijven op uw heilige berg?
                Degene die vrij is van schuld en die gerechtigheid beoefent
                en in zijn hart op trouw bedacht is.
                Zo iemand doet zijn medemens geen onrecht aan;
                zal in eeuwigheid niet wankelen.
Het is het beeld van de rechtschapene, ditmaal Gods droom van de mens. Het beeld en de gelijkenis naar wie God ieder van ons geschapen heeft. De rechtschapene zoals deze mens zou worden in Jezus van Nazareth. Hij die genoemd wordt de Weg, de Waarheid en het Leven.

1e lezing: Jesaja 11, 1-10; 2e lezing: Rom. 15, 4-9; evangelie: Matteüs 3, 1-12
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd trad Johannes de Doper op en predikte in de woestijn van Judea: ‘Bekeer u, want het Rijk der hemelen is nabij.’ Deze toch is het die de profeet Jesaja bedoelde, toen hij zei: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lenden. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek naar hem uit en zij lieten zich door hem dopen, terwijl zij hun zonden beleden. Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak hij tot hen: ‘Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering, en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt: Wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken! Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen. Ik doop u met water, opdat ge u bekeren moogt; Hij die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.’