Preek van 6 oktober 2019

Preek van 6 oktober 2019

In moeilijke omstandigheden, zusters en broeders, stellen wij ons dikwijls de vraag die wij vandaag horen uit de mond van de profeet Habakuk: “Hoelang nog, Heer… waarom overkomt mij dit?” En, om bij al wat er in de wereld en ook in de Kerk gebeurt, niet moedeloos te worden stellen wij ook de vraag van de leerlingen: “Geef ons toch een beetje meer geloof”.
Eerst Habakuk. Habakuk leeft rond 600 vóór Christus en preekt in de tijd dat de dreiging van de deportatie naar Babylon steeds groter wordt. Hij is een man Gods, een ziener, een “helder” – ziende, iemand die helder ziet wat er eigenlijk aan het gebeuren is. Hij ziet veel ellende om zich heen: onrecht en onderdrukking, corruptie, machtsmisbruik en criminaliteit. Het volk leeft niet langer naar de Tien Woorden, de Thora, toch door God gegeven als wegwijzers naar een gelukkig bestaan. Het volk is zijn koers kwijtgeraakt en gaat zijn ondergang tegemoet. Vanuit zijn geloof stelt Habakuk vrijmoedige en kritische vragen aan God: Hoe kan een rechtvaardige en barmhartige God lijdzaam toezien bij zoveel ellende en onrecht? “Hoelang nog, Heer, waarom toch ….”? Hij roept God op het matje met de woorden van de psalmen: “Vergeet God ontfermend te zijn? Ontzegt hij ons vertoornd zijn erbarmen? Waarom verbergt Gij u in tijden dat het nijpt?”(Ps.77, 10 en Ps. 10, 1). Habakuk worstelt met God in zijn gebed. Zijn gebed is een worsteling. Zijn gebed is ook een onrustig en ongeduldig wachten op Gods antwoord. Is de schreeuw van Habakuk ook niet de schreeuw van veel mensen vandaag? Waarom die natuurrampen met ongekende omvang? Waarom die aanslagen met zoveel onschuldige slachtoffers? Waar gaat het heen met onze schepping? Houden wij het hoofd boven water? Hoe kan het dat een rechtgeaarde advocaat zomaar wordt neergeschoten? We hebben óók heel persoonlijke vragen aan God: Waarom word ik of een geliefde ongeneeslijk ziek? Waaraan heb ik, hebben wij dat verdiend? Waar is God nu? Helpt Hij dan niet? Zo bidt en roept ook Habakuk. Dat helpt hem de grote lijnen te zien in wat er gaande is. En al biddend wordt hij op een mysterieuze wijze Gods antwoord gewaar. Voorbij de woorden. “Het visioen van vrede – al wacht het de vastgestelde tijd nog af – hunkert niettemin naar zijn vervulling… al blijft het uit, geef het wachten niet op”. Habakuk weet nu met goddelijke zekerheid dat alles goed komt. Ellende en onrecht zullen niet het laatste woord hebben. Geloof vraagt geduld, een lange adem. Geloof geeft ook geduld en een lange adem. Geloof geeft ook daadkracht. Habakuk kan nu aan zijn visioen werken, in geloof en vertrouwen. Hij zegt bij zichzelf: “alles komt goed”. Dit is voor hem geen dooddoener, maar een uiting van vertrouwen op God Ik weet niet hoe Habakuk Gods bemoedigende boodschap in daden heeft omgezet.

Zeker is dat hij, zoals de leerlingen van Jezus later, gebeden heeft “Geef mij, Heer, dan een groter geloof”. Op hun manier staan ook de leerlingen voor raadselachtige dingen. Op de eerste plaats wordt het hun angstig te moede als zij zien dat Jezus steeds meer verzet en vijandigheid oproept van de kant van de religieuze gevestigde autoriteiten. Hijzelf voorspelt dat “de Mensenzoon veel zal moeten lijden en door de oudsten en hogepriesters verworpen zal worden. Zij zullen Hem doden…. ”(Lc.9,22). Op de tweede plaats schrikken zij terug voor de radicale eisen die Hij stelt aan zijn volgelingen. Het vraagt veel van hen om Hem te blijven volgen!

Dat doet hen dan de vraag stellen: ”Geef ons meer geloof”. Jezus’ antwoord is even verrassend als raadselachtig. “Als gij een geloof hebt als een mosterdzaadje…”. Dit is geen verwijt: “uw geloof is klein is nog te klein, het is nog maar een mosterdzaadje”. Neen, het is juist een bemoediging. Waar Hij anders zulke hoge eisen stelt is Hij nu met een klein beetje geloof al tevreden. Geloof als een piepklein mosterdzaadje waar een grote boom uit groeit. Geloof is hier niet met je verstand geloofswaarheden waarheden aannemen. Echt geloof is altijd een zaak van het hart. Geloof is hetzelfde als vertrouwen. Vertrouwen op God is je toevertrouwen met al je twijfels en zorgen en vragen aan Hem die een barmhartige Vader is. Geloven is je toevertrouwen aan God. Dat beetje geloof doet je het roepen en klagen niet opgeven. Integendeel. Maar het voert ons ook nooit binnen in het paradijs van onze dromen. Het neemt de hardheid van het bestaan niet van ons weg. Het geeft je de moed en het geduld om te blijven wachten. Op wie of op wat? Op God! Geloof leert ons om ons met het volste vertrouwen te leven, zonder dwang of angst, in de vrijheid van de kinderen Gods. Het geloof maakt ons geen heersers over ons bestaan, maar dienaren van de éne en ware Heer. Het doet ons beseffen dat wij maar gewone knechten zijn die zich op niets kunnen beroepen dan op Gods goedheid.

Broeders en zusters, dit woord van Jezus over het beetje geloof is bedoeld voor ons als wij ontmoedigd dreigen te worden om al wat wij in onze wereld zien gebeuren. Ook als wij kleinmoedig worden en aan onszelf gaan twijfelen. Bidden wij voor elkaar: “Heer, geef ons meer geloof”, een beetje meer echt Godsvertrouwen als alles tegenzit. En wanneer alles goed gaat, vergeten wij dan niet dank te zeggen en bescheiden te blijven. Jezus vraagt niet van ons dat wij helden en geweldenaars zijn. Met een beetje geloof en vertrouwen is Hij al tevreden. Het is genoeg om bergen te verzetten, om altijd te zeggen: “Alles komt goed”.

1e lezing: Habakuk 1, 2-3; 2, 2-4;  2e lezing: 1Tom. 1, 6-8. 13-14; evangelie: Lucas 17, 5-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zeiden de apostelen tot de Heer: ‘Geef ons meer geloof.’ De Heer antwoordde: ‘Als ge een geloof had als een mosterdzaadje, zoudt ge tot die moerbeiboom zeggen: Maak uw wortels los uit de grond en plant u in de zee, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot de knecht die hij in dienst heeft als ploeger of veehoeder bij diens thuiskomst van het land zeggen: Kom meteen aan tafel en tast toe? Zal hij niet eerder zeggen: Maak mijn maaltijd klaar, omgord je en bedien mij terwijl ik eet en drink; daarna kun je zelf eten en drinken? Moet hij die knecht soms dankbaar zijn, omdat hij heeft uitgevoerd wat hem is opgedragen? Zo is het ook met u: wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.’