Preek van 21 november 2021

Preek van 21 november 2021

Wanneer we op dit Hoogfeest van Christus Koning aandachtig het evangelie beluisterd hebben, zullen we daarin wel weinig redenen bespeuren om feest te vieren. Deze passage uit het evangelie van Johannes voert ons immers terug naar Goede Vrijdag. Naar de ondervraging van Jezus door Pontius Pilatus, de Romeinse landvoogd in Judea. In ons collectief geheugen blijft Pilatus vereenzelvigd met een lafaard, met een landvoogd die zwicht voor het dreigende geweld van een wilde meute en die daardoor weigert om een gerechtvaardigd oordeel uit te spreken. Feitelijk gaat het om een persoonlijk drama tussen twéé protagonisten die falen. Want wie stopt met lezen op het moment dat Jezus aan het kruis sterft, kan niet anders besluiten dan dat ook Hij, net als Pilatus, in zijn opdracht heeft gefaald. Onze eigen beeldhouwkunst heeft dit drama op een ontroerende wijze uitgebeeld in het beroemde beeld van “Christus op de koude steen”. Een beeld van Jezus op Golgotha, net vóór zijn kruisiging. Een symbool dat uitdrukking geeft aan de eenzaamheid van de Mensenzoon. Verlaten door zijn vrienden, werd Hij gemarteld en is Hij de kruisweg gegaan. Nu zit Hij daar in afwachting van de terechtstelling. Een beeld dat niet gemakkelijk van mijn netvlies kan verdwijnen en waarvan ik hoop dat dit mij zal bijblijven op het uur van mijn dood. Tot het allerlaatste moment zal Jezus voor niemand zwichten door trouw te blijven aan zijn zending en om uiteindelijk als een lam te worden geslacht. Een offerdood die de grondslag vormt van zijn goddelijk koningschap. En dit koningschap vieren wij vandaag op dit hoogfeest.

Wie zich nog de wijze kan herinneren waarop dit feest vóór Vaticanum II werd gevierd, kan de bedenking maken dat Christus’ koningschap , nog verder weg is uit ons leven en onze voorstelling. Geen grote optochten meer met alle katholieke verenigingen. Geen fanfares, geen liederen, geen vaandels. Sommigen zullen dit zeker betreuren. Toch is Jezus’ antwoord op de vraag van Pilatus ook voor ons heel duidelijk: “Mijn koningschap is niet van deze wereld” (Jo 18,36). Eerder reeds heeft Jezus de Farizeeën erop gewezen, dat het Rijk Gods aanwijsbaar is want “dat Rijk is er, het is midden onder ons”, zo sprak Hij (Lc 17,21). Met andere woorden, dat Rijk is geen kwestie van kijken en zoeken maar van zien, van willen zien én van geloven. Van geloven in Hem, in wat Hij zegt en vertelt, in wat Hij doet, zien waarnaar zijn voorkeur uitgaat, opzien naar zijn hele leven van kribbe tot kruis en opstanding. Het vormt het hart van zijn prediking en het staat te lezen in de acht zaligsprekingen aan het begin van de Bergrede. Jezus wijst daarin de integere mensen aan die zich inzetten voor recht en gerechtigheid. Zij zullen getroost worden, het land bezitten, verzadigd worden, barmhartigheid ondervinden, zij zullen God zien en kinderen van God genoemd worden (Mt 5,3-10). Wie wil weten wat Gods heerschappij teweegbrengt, hoe het mosterdzaadje een heuse struik wordt in wier schaduw de vogels zich kunnen nestelen (Mc 4,30–32), die moet kijken naar Jezus. Dat Rijk Gods heeft alles te maken met vergeving en waarachtigheid, met zieken genezen en bezetenen tot rust brengen. Het gaat om het teruggeven van het leven aan mensen die geen leven hebben, het gaat om het verzet tegen alles wat schijn is en achterhaald. Het gaat om iets doen voor mensen die in de marginaliteit worden geduwd. Het gaat om het opnemen van kinderen en kleinen, om ingaan tegen een louter wettische moraal waarin de spirit verdwenen is. Het gaat om verzet tegen een gebed dat niet in geest en waarheid geschiedt. Met andere woorden, in alles wat Hij gezegd en gedaan heeft, krijgt het koninkrijk der hemelen zijn concrete gestalte.

Wat dit heel concreet voor ons kan betekenen, kunnen we samenvatten in drie beroemde woorden van onze paus Franciscus. “In een gemeenschap moeten drie woorden gebruikt worden: Alstublieft, dank u, het spijt me. Ik wil het herhalen, drie woorden: alstublieft, dank u, het spijt me. Het zijn de drie sleutelwoorden uit het levensgebed van Ignatius van Loyola die in wezen alle kenmerken van de liefde samenvatten. Wanneer men in een gezin niet heerszuchtig is én men vraagt “alsjeblief”, wanneer men in een gemeenschap niet ik-betrokken is én men leert “dank u” zeggen, wanneer men zich in een gemeenschap bewust is van het aangerichte kwaad én men kan “verontschuldig me” zeggen, wanneer het niet bij woorden blijft maar de vertolking zijn van een houding, dan zal er vrede en vreugde zijn in die gemeenschap” (Paus Franciscus, Amoris Laetitia 133). Wanneer we in staat zijn alleen reeds deze levenshouding aan te nemen Dan zullen we – naar Jezus’ woorden – niet veraf zijn van Gods Rijk.

Dat Rijk Gods wordt met andere woorden niet beheerst door de normen van de wereld. De ware grootte in dat rijk bestaat niet in heersen, in misbruik maken van macht, in groot willen zijn of de eerste. Integendeel, Jezus’ heerschappij wordt juist be-heerst door vrijwillige en liefdevolle overgave. Dat had Jezus al eerder op zijn tocht naar Jeruzalem tegen de twaalf gezegd. Naar aanleiding van een twist tussen de apostelen Jakobus en Johannes over wie van hen de grootste zou zijn, vermaande Jezus de twaalf en sprak Hij: “Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn. Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet aller slaaf wezen, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mc 10,42-45). Geen woorden die enkel in die tijd van toepassing waren.

Wanneer er één psalm in de H. Schrift is die een visie uitspreekt over het toekomstige koningschap van Christus op aarde, dan is dat zeker de prachtige koningspsalm 72. Eigenlijk gaat het om een gebed van koning David voor zijn koningszoon, Salomo, wiens naam ´vreedzaam´ of ´vredig´ betekent. Zonder het zelf te beseffen geeft David daarmee een invulling aan Jezus’ koningschap. Als slot wil ik enkele heel toepasbare verzen voorlezen in de toegankelijke hertaling door Huub Oosterhuis:

Voor kleine mensen is hij bereikbaar,
Hij geeft hoop aan rechtelozen,
hun bloed is kostbaar in zijn ogen,
Hij koopt hen vrij uit het slavenhuis.

Zijn naam is tot in eeuwigheid,
zolang de zon staat aan de hemel.
Zijn naam gaat rond over de aarde,
een woord van vrede, van mens tot mens.

1e lezing: Daniël 7, 13-14; 2e lezing: Openbaring 1, 5-8; evangelie: Johannes 18, 33b-37
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd riep Pilatus Jezus bij zich en zei tot Hem: ‘Zijt Gij de koning der Joden?’ Jezus antwoordde hem: ‘Zegt gij dit uit uzelf, of hebben anderen u over Mij gesproken?’ Pilatus gaf ten antwoord: ‘Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?’ Jezus antwoordde: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben, dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koningschap is evenwel niet van hier.’  Pilatus hernam: ‘Gij zijt dus toch koning?’ Jezus antwoordde: ‘Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.’