In het Evangelie op deze voorlaatste adventszondag horen we dat Johannes gevangen zit vanwege zijn verwijt aan het adres van koning Herodes. Net als zovele gevangenen heeft hij niets meer te zoeken, en des te zwaarder weegt deze straf voor een profeet als hij. Bovendien is er geen enkele hoop om er nog levend uit te komen. Toch hoort hij dat zijn doopleerling Jezus in het openbaar optreedt. Jezus predikt met name over de komende Messias vanuit die prachtige profetie van Jesaja. Een profetie die blijkbaar werkelijkheid wordt. Want blinden zien, lammen lopen, melaatsen worden gereinigd en de doven horen. Doden staan op en aan armen wordt het Evangelie verkondigd. Maar het is wel vreemd dat Jezus de zevende belofte van Jesaja niet vernoemt. Een belofte met name dat ‘voor gevangenen de kerkers opengaan’. Wellicht een kleine vergetelheid die voor Johannes echter diepe pijn bezorgt. En toch ziet hij door het eenzame wachten in dat Jezus geen krachtpatser is die alle problemen komt oplossen. Integendeel, Jezus komt in de wereld als een arme en ongewapende en wordt bij uitstek degene die aan de armen het Evangelie verkondigt. In zijn antwoord aan de leerlingen van Johannes is Jezus dan ook duidelijk: ‘Waar zijn jullie eigenlijk naar op zoek? Naar iemand die zich als een grasspriet laat plooien door welke windstoot ook?’ Je mag zoeken naar wat je wil, Maar je zal pas gerechtigheid en vrede vinden wanneer je deelt met een ander, wanner je elkaar vergeeft én er recht geschiedt aan de minsten der mensen. Weet dat de vrede en de gerechtigheid niet zomaar voor het grijpen zijn maar in het diepste van ieders geweten te zoeken is. Het is dan ook deze vrede en gerechtigheid die de kern zal vormen van Jezus' boodschap over het Rijk Gods. Een Rijk Gods dat werkelijkheid wordt waar mensen de handen in elkaar slaan en Jezus’ evangelie beleven door te helpen en te troosten, door naastenliefde en dienstbaarheid en door elkaar te ondersteunen. God heeft namelijk geen andere armen en handen dan de onze.
Het is een bekende uitspraak die doet denken aan een kerkje in Normandië. Het dorp had zwaar geleden onder de invasie in 1944. Alles was verwoest en ook in het dorpskerkje was alles onder het puin bedolven. Zo ook een beroemd middeleeuws kruisbeeld. Na veel zoeken vond een Amerikaanse soldaat het oude houten kruisbeeld, maar de handen van Jezus waren verdwenen tot groot verdriet van de inwoners. Toen greep de Amerikaanse soldaat een stuk krijt en schreef in grote letters op de houten dwarsbalk: ”Jullie zijn mijn handen”. Langzaam werd de volle betekenis van die zin duidelijk: ‘Jullie moeten de handen van Jezus zijn, om al wat stuk is aan mensen en wereld, opnieuw heel te maken. Om arm en eenvoudig zoals Jezus , met uw handen zijn barmhartigheid tonen.’
De Frans-Joodse filosoof Emmanuel Lévinas spreekt in dit verband over: ‘Kleine daden van goedheid stellen.’ Een kleine goedheid die tot op vandaag bestaat zonder dat we het zien. Want gelovig of niet, zijn het anonieme christenen, die voor vreemden en vluchtelingen, voor eenzame zieken en gevangenen een helpende hand uitsteken en hen op weg zetten. Enkel door deze anonieme christenen kan God zijn licht en verlichting aan mensen schenken en groeit langzaam Zijn Rijk dat Jesaja in een visioen had gezien. Kleine daden van goedheid bijgevolg die doen denken aan Jezus’ woorden:
“Ik had honger en gij hebt Mij te eten gegeven,
Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven,
Ik was vreemdeling en gij hebt Mij gastvrijheid geboden,
Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed,
Ik was ziek en gij hebt mij bezocht,
Ik was in de gevangenis en gij hebt mij bezocht.”
(Mt 25,35-36.40)
1e
lezing: Jesaja 35, 1–6a. 10; 2e lezing: Jakobus 5, 7-10; evangelie: Matteüs 11, 2-11
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd hoorde Johannes in de gevangenis over de werken van Christus en liet Hem door zijn leerlingen de vraag stellen: ‘Zijt Gij de Komende, of hebben wij een ander te verwachten?’ Jezus antwoordde hun: ‘Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen genezen en doven horen, doden staan op en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd. Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt.’ Toen zij vertrokken, begon Jezus tot de menigte te spreken over Johannes: ‘Waar zijt gij in de woestijn naar gaan zien? Naar een riethalm door de wind bewogen? Waar zijt gij dan wel naar gaan zien? Naar iemand in verfijnde kleding? Die verfijnde kleding dragen zijn te vinden in de paleizen der koningen. Waartoe zijt ge dan uitgetrokken? Om een profeet te zien? Inderdaad, zeg Ik u, zelfs meer dan een profeet! Hij is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die de weg voor uw komst zal bereiden. Voorwaar, Ik zeg u: Onder wie uit vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan die groter is dan Johannes de Doper. Niettemin is de kleinste in het Rijk der hemelen groter dan hij.