Preek van 16 oktober 2022

Preek van 16 oktober 2022

“Het is triest dat voor iets basaals als humane opvang een uitspraak van de rechter nodig is”, aldus de voorzitter van Vluchtelingenwerk na de uitspraak van de rechter na een kort geding, “en we zijn pas blij als geen enkele asielzoeker meer in een tent, gymzaal of evenementenhal hoeft te slapen.” Het kort geding was deze zomer door Vluchtelingenwerk aangespannen. De organisatie deed haar beklag over de ondermaatse asielopvang in het land. Met deze rechtszaak wilden zij een oplossing voor de opvangcrisis afdwingen, namelijk: een overdekte slaapplaats, water, voedsel en toegang tot hygiënisch sanitair als minimale eisen. De rechter ging in deze eisen van Vluchtelingenwerk mee. “Het is triest dat voor iets basaals als humane opvang een uitspraak van de rechter nodig is.”

En toen? Toen “werden Mozes’ armen moe”, hoorden wij zojuist in de eerste lezing. Zij haalden “een steen voor hem waar hij op ging zitten. Aaron en Chur ondersteunden zijn armen, elk aan een kant.

Mozes en de Israëlieten zijn in de woestijn, en binden de strijd aan met een groep Amalekieten. Normaal gesproken: een nomadische stam die de karavaanroutes tussen Egypte en Arabië beheersen. Maar hier, in de lezing van vandaag, kan de persoon van Amalek ook gezien worden - wegens eerdere ervaringen - als een metafoor: als de aartsvijand die de zwakken in een gemeenschap treft. Overal waar in een samenleving de zwakken het slachtoffer worden, daar steekt ‘Amalek’ de kop op, en moet worden bestreden.

In de lezing van vandaag zien we dat Mozes hierin een belangrijke rol speelt. De gehele lezing concentreert zich op de persoon van Mozes. Hij geeft opdracht aan Jozua om de voorbereidingen voor de strijd te treffen, terwijl hijzelf zijn positie inneemt op een nabijgelegen heuvel. Over de slag zelf worden geen bijzonderheden gegeven. Dankzij de niet-aflatende standvastigheid van Mozes, eindigt de dag in een overwinning voor Israël. Het uithoudingsvermogen dat in het opgeheven houden van de handen tot uiting komt - zij het met enige hulp van Aaron en Chur - is een uitdrukking van zijn trouw: van zijn trouw aan God, alsook van zijn trouw aan diens volk, het volk Israël. Door de inzet en moed van deze ene man wordt het tij in de slag gekeerd. De Israëlieten winnen de strijd, en de Amalekieten - of bij Amalek als metafoor: het onrecht in de samenleving - worden bestreden. Is ook hiervoor een uitspraak van de rechter nodig?

En de rechter, wat doet hij? “Een tijdlang wilde die rechter niet”, aldus Jezus in het evangelie, “maar daarna zei hij bij zichzelf: al bekommer ik mij om God noch gebod, toch zal ik die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.

Jezus vertelt een parabel, een parabel over een weduwe en een onrechtvaardige rechter. Op het eerste gezicht vinden er in het verhaal geen spectaculaire gebeurtenissen plaats. Een persoon heeft een weduwe onrecht aangedaan. Deze zoekt nu haar recht. De activiteiten van de weduwe zijn er dan ook op gericht dat zij, ten opzichte van haar tegenstander, recht krijgt. Maar het verhaal vertelt niet of zij die ook daadwerkelijk krijgt. We hebben hier dus van doen met een open einde. Opmerkelijk is dat de tegenpartij van de weduwe in het verhaal geen enkele rol speelt. Wel wordt verteld over een verandering bij de rechter. Eerst wil hij de weduwe geen recht verschaffen; daarna wel.

Dat de rechter geen recht wil, is in strijd met de verplichtingen die aan zijn ambt zijn verbonden. De motieven waarom hij geen recht spreekt, worden niet genoemd. Wanneer hij na een lange tijd wel aan het verzoek van de weduwe tegemoetkomt, is dat niet zozeer gebaseerd op een besef van plicht noch op medelijden. Het is veeleer gebaseerd op de vrees voor wat de vrouw nog meer zal ondernemen. De handelwijze van de rechter wordt dus gemotiveerd door vrees, weigerachtigheid en gebrek aan consistentie. Zijn imago wordt niet gunstiger door het oneigenlijke motief vanwaaruit hij uiteindelijk rechtspreekt.

De weduwe daarentegen vertoont een consistent gedrag, dat we met de term ‘volhouden’ kunnen omschrijven. De rechter en de weduwe staan in het verhaal tegenover elkaar. Zij vraagt om recht. Hij behoort het te geven, maar doet het in eerste instantie niet. Haar gedrag is volhardend en consistent. Zijn gedrag is wispelturig en inconsistent. Maar uiteindelijk komt hij toch aan haar verzoek tegemoet, en verschaft haar recht.

En toch. Is het triest dat voor het bestrijden van onrecht een uitspraak van de rechter nodig is? De lezingen van vandaag laten zien dat één persoon - ook al is dat tegen alle verwachtingen in - het verschil kan maken. Zo worden in de eerste lezing, dankzij de niet-aflatende standvastigheid van Mozes, de Amalekieten - of bij Amalek als metafoor: het onrecht in de samenleving - bestreden. En in het evangelie wordt, dankzij volhardend en consistent gedrag, aan de weduwe recht verschaft. En wij? Laten ook wij in het leven van iedere dag zien dat één persoon het verschil kan maken? Wanneer bijvoorbeeld om ons heen, in welke vorm dan ook, anderen onrecht wordt aangedaan? Of hebben wij ook hiervoor een uitspraak van de rechter nodig? Amen.

1e lezing: Exodus 17, 8-13; 2e lezing: 2 Tim. 3, 14 – 4,2; evangelie: Lucas 18, 1-8
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd leerde Jezus in een gelijkenis aan zijn leerlingen, dat zij steeds moesten bidden en daarin niet versagen. Hij zei: ‘Er was eens in een zekere stad een rechter, die zich om God noch gebod bekommerde. Er was ook een weduwe in die stad die herhaaldelijk bij hem kwam met het verzoek: Verschaf mij recht ten opzichte van mijn tegenstander. Een tijdlang wilde hij niet, maar daarna zei hij bij zichzelf: Al bekommer ik mij om God noch gebod, toch zal ik die weduwe recht verschaffen om niet langer geplaagd te worden door haar eindeloze bezoeken.’ En de Heer sprak: ‘Hoort wat de onrechtvaardige rechter zegt! Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen en naar wie Hij genadig luistert? Ik zeg u: Hij zal hun spoedig recht verschaffen. Maar: zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?’