Preek van 19 november 2017

Preek van 19 november 2017

Een rijk iemand gaat op reis naar een ver land en vertrouwt zijn hele vermogen toe aan zijn dienaars. In sommige vertalingen gaat het om ‘slaven’ of om ‘knechten’. Een interessant verschil, want met de woorden van de H. Bernardus handelt een slaaf uit schrik voor de verwerping en werkt de knecht om het loon. Beiden gehoorzamen doch uit eigenbelang. Een dienaar echter handelt uit liefde voor zijn heer, omdat er een vertrouwensrelatie tussen beiden heerst. En liefde berekent niet. Zoals in menige parabel gebruikt Jezus bewust ook hier enkele sterke contrasten die pas bij de ontknoping bij de toehoorders het bedoelde effect verwekken. Zo bezit die heer een gigantisch vermogen. Eén talent had in die tijd de waarde van 40 kg zilver, wat neerkwam op het loon voor 15 tot 20 jaar arbeid. Én zegt Jezus: die man geeft alles wat hij heeft: hij houdt niets achter voor het geval dat … . Hij heeft met andere woorden een uitzonderlijk groot vertrouwen in zijn dienaars. En tegelijk handelt hij niet zomaar blindelings. De drie dienaars krijgen niet hetzelfde deel maar wel naar wat ze aankunnen. De heer verdeelt met kennis van zaken volgens het bevattingsvermogen van elk van hen. Een liefdevolle bekommernis als wil hij daarmee zeggen: ‘Jij kunt dit, ik weet het! Doe het en ga er dan ook helemaal voor!’.

 

De christenen tot wie Matteüs zicht richt zullen net als wij begrepen hebben dat dit verhaal over God gaat. God die reeds ‘in den beginne’ aan de mens zijn volledige vermogen toevertrouwt: de aarde, het land, het universum maar vooral in Jezus zijn Woord aan de mens toevertrouwd. Zonder dat hij ook maar iets achter de hand houdt. Nu moet ik eerlijk toegeven dat ik het grondgegeven nog niet helemaal kan vatten dat wij mensen daarmee namelijk aan onszelf geschonken zijn. Ook planten zijn geschapen en bestaan maar kunnen niet ontevreden zijn over zichzelf. En dieren, hoe mooi en krachtig ook, kennen geen identiteitscrisis noch een burn out. Mensen wel, en we hoeven niet ver te zoeken. Wij hebben vaak heel veel moeite om onszelf te ontvangen en te aanvaarden. Dit mooiste geschenk dat God ons toevertrouwt is tegelijk ook het moeilijkste. En dat was precies de innerlijke druk waarmee de derde dienaar kampte.

 

Het verhaal gaat verder. En net als in de parabel van de arbeiders in de wijngaard voert de spanning ons naar de ontknoping op het moment dat de heer terugkomt en de dienaren tegenover hem staan. De eerste twee dienaren kunnen uitstekende resultaten op tafel leggen en oogsten uitzinnig veel lof. En wat te verwachten was: de derde knecht komt met een heel ander verhaal. Hij heeft het hem toevertrouwde deel voorzichtig verborgen zodat hij het onaangetast helemaal kan teruggeven. En in tegenstelling tot de twee andere dienaars legt hij zijn motieven bloot. Hij ervaart zijn heer als ongenaakbaar, hoekig, onvoorspelbaar. Hij ziet vreselijk tegen hem op omdat deze maait en oogst wat en waar hij niet heeft gezaaid. Hij is een heer die van niets iets weet te maken. Verlies kan hij omzetten in winst. Die heer is zo goed in alles, dat de knecht er bang van wordt. Hij voelt als geen ander dat hij het nooit zal halen. En vanuit heeft hij daarom het zekere boven het onzekere gekozen. Hij is de ‘kleingelovige’ die uit angst voor een ongenaakbare God mooi ‘het boekje’ volgt en alles vastlegt in strakke regels en daarmee zelf begraaft wat hem als kans geschonken werd zelf: het volle leven. Het is iemand ook die het leven niet aankan of aandurft en zijn leven en dat van anderen daarmee de dood injaagt. Zonder daarbij te oordelen, denk ik hier aan die Duitse piloot die twee jaar geleden zijn vliegtuig met 150 inzittenden te pletter vloog in de Alpen. En aan de Belgische chauffeur vorig jaar die met zijn reisbus hetzelfde deed in een Zwitserse tunnel waarbij 28 mensen de dood vonden. “Dit kan niet”, zeggen we omdat elk woord te kort schiet want zoiets is in tegenspraak met het leven zelf en met wat God aan ieder geschonken heeft.

 

En daarmee komen we opnieuw bij God over Wie Jezus’ verhaal toch gaat. Ieder van ons heeft naar eigen vermogen alles van God gekregen. En samen met dit geschenk kreeg de sterveling, die ieder van ons is, het vertrouwen van God om dit niet, uit angst voor mislukking, weg te stoppen of te laten wegkwijnen in de aarde. Het grootste geluk zal er dan ook in bestaan om op het einde van het leven aan God meer te kunnen teruggeven dan wij gekregen hebben. Of om elke avond vóór het slapengaan aan God te kunnen zeggen: ‘God, ik kreeg zoveel van U, ik wil u niet teleurstellen. Ik wil U niet beschamen in het vertrouwen dat Gij in mij stelt.”

 

Nu moet ik opnieuw eerlijk bekennen dat ik me God kan voorstellen in zijn houding naar de eerste twee dienaars maar dat ik het, op zijn zachtst gezegd, vrij moeilijk heb met zijn bikkelharde afwijzing van die bange derde dienaar. Het heeft er dan ook alle schijn van dat hier niet Jezus maar de evangelist Matteüs aan het woord is. Matteus die de christenen duidelijk aanmaant om niet te berusten in een veilig en afgeschermd leventje maar om net iets meer te doen en iets meer te betekenen en wel ieder naar eigen mogelijkheden en middelen. Dit ‘net iets meer’ zal Matteus verklaren in de woorden die Jezus daarna vertelt en die we volgende zondag, op het feest van Christus Koning zullen horen. Ze vormen het criterium waarop ieder van ons zal geoordeeld worden. We kunnen dit samenvatten in die ene zin: ‘Wat Gij aan de minsten van de mijnen hebt gedaan, dat hebt Gij aan mij gedaan’. De kans tot barmhartigheid namelijk die we op onze dagelijkse levenstocht voor het grijpen hebben. Soms heeft ieder van ons wel eens een dorre periode in zijn leven. Een periode waarin een mens innerlijk zo diep gewond is en zo’n hartgrondig wantrouwen jegens de mensen heeft opgebouwd, dat men bij de geringste poging tot toenadering onmiddellijk dichtklapt. Ook in zo’n duistere periodes bestaat er dan maar één weg: de deur van het hart op een kier zetten en stap na stap de angst overwinnen. Want pas wie zichzelf verliest zal zich winnen (16,25).

De liefde van God, je kan ze begraven en er dus niets mee doen. Dan leef je arm en dan eindig je arm. Je kunt er ook mee werken. Dan stapelen de zegeningen zich op: je beker vloeit over.

1e lezing: Spreuken 31,10-13.19-20.30-31; 2e lezing: 1Tess. 5,1-6; evangelie: Matteüs 25,14-30
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor: ‘Een man riep bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven bij zich en vertrouwde hun zijn bezit toe. Aan de een gaf hij vijf talenten, aan een ander twee en aan een derde één, overeenkomstig ieders bekwaamheid. En hij vertrok naar het buitenland. Degene die de vijf talenten gekregen had, ging er meteen mee handelen en verdiende er nog vijf bij. Zo verdiende ook die er twee gekregen had er nog twee bij. Maar die er één gekregen had, ging een gat in de grond graven en stopte daar het geld van zijn heer in. Na lange tijd kwam de heer van die slaven terug en hield afrekening met hen. Degene die de vijf talenten gekregen had, kwam naar voren met nog vijf talenten en zei: "Vijf talenten, heer, had u me toevertrouwd. Kijk, ik heb er nog vijf talenten bij verdiend." Zijn heer zei tegen hem: "Uitstekend, goede en trouwe slaaf, in het kleine ben je betrouwbaar geweest, over veel zal ik je aanstellen. Kom delen in de vreugde van je heer." Ook degene die de twee talenten gekregen had, kwam naar voren en zei: "Twee talenten, heer, had u me toevertrouwd. Kijk, ik heb er nog twee bijverdiend." Zijn heer zei tegen hem: "Uitstekend, goede en trouwe slaaf, in het kleine ben je betrouwbaar geweest, over veel zal ik je aanstellen. Kom delen in de vreugde van je heer." Ook degene die het ene talent had gekregen, kwam naar voren en zei: "Heer, ik heb u leren kennen als een streng man; u oogst waar u niet hebt gezaaid en u haalt binnen waar u niet hebt uitgestrooid. Uit angst heb ik uw talent in de grond gestopt. Kijk, hier hebt u uw eigendom terug." Maar zijn heer antwoordde hem: "Slechte, lamlendige slaaf, je wist dat ik oogst waar ik niet heb gezaaid en binnenhaal waar ik niet heb uitgestrooid. Je had dus mijn geld op de bank moeten zetten. Dan had ik het bij mijn komst met rente teruggekregen. Neem hem daarom het talent af en geef het aan hem die de tien talenten heeft. Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden en wel overvloedig. Maar aan degene die niet heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft. Werp die nutteloze slaaf in de uiterste duisternis." Het zal daar een gejammer zijn en een tandengeknars.