Preek van 20 juni 2021

Preek van 20 juni 2021

Broeders en zusters, afgelopen week stond met een vette kop boven een artikel in wat we misschien nog een Christelijke krant zouden kunnen noemen: ‘De kerk is in Corona niet meer dan een stapel stenen geweest’. Nu zou ik willen beginnen om die C niet te zwaar op te nemen. De inhoud daarvan  gaat niet veel verder dan de C van één van onze politieke partijen waar mensen elkaar juist van alles aan doen wat niet christelijk is. Maar genoeg dáárover, want de kranten staan er vol van. Die titel sprak mij wel aan, want het is een vraag die vele anderen met mij wel duizend keer hebben gesteld: ‘Wat doen wij als religies en levensovertuigingen in tijden van de grootst mogelijke crisis?’ Die crisis hebben we doorgemaakt, en we zijn er nog lang niet van af! De gevolgen zullen nog lang zicht- en voelbaar blijven. Als we ons niet eens gaan verdiepen hoe we op een respectvolle wijze onze samenleving weer gaan inrichten en hoe we alle eenzaamheid, verdriet en rouw een plek gaan geven, dan zou ons dat wel eens flink kunnen gaan opspelen. Een mooie stranddag moet eindigen met een knokpartij en de korte lontjes spelen ons dagelijks parten.  Irritaties zijn er overal, en ook bestuurlijk gezien lijkt ons land de weg kwijt te zijn. We willen snel en nog sneller. Maar we kunnen niet zomaar fasen overslaan, maar dat gaat ons niet lukken. We zullen daarvoor een dikke rekening gepresenteerd krijgen.
We hebben het nodig om getroost te worden, om te rouwen en om weer te helen. We zullen als gemeenschap weer moeten groeien. Daarom denk ik, dat er een kern van waarheid zat in die vetgedrukte kop boven het krantenartikel. Liturgisch hebben we ons best gedaan om er nog wat van te maken. We leerden streamen, we werden geluidsdeskundigen en wisten via websites tot op de persoon te registreren hoeveel mensen er naar binnen mochten. Geen mens teveel toelaten uit angst te worden betrapt als gevolg van een sterk regulerende overheid die dan wel over het huis van de Nederlandse Staat gaat, maar niet over het huis van God.

Het overviel ons en we waren bang. Toch zagen we juist in de eerste golf hoeveel zorg we voor elkaar over hadden: gaarkeukens werden ingericht en de voedselbanken werden opgeschaald. Er werden miljarden uitgegeven waarvan niemand op dit moment kan vertellen waar ze naar toe zijn gegaan. De mens moest de hand ophouden en velen zijn tot bedelaars verworden.

Toch klopt die vetgedrukte kop ook weer niet. We gingen zien dat er in die stapels van stenen de mooiste initiatieven werden ontplooid. Het mooie was ook om te zien, dat religie of levensbeschouwing niet de boventoon voerde. In de keukens van de moskeeën, synagogen, kerkelijke buurthuizen en Turkse Kebabhuizen werd er gekookt en voedsel in bakjes rondgebracht, waarbij niet werd gekeken of iemand nu moslim, joods of christen was. Men keek naar wat iemand nodig had en - misschien wel het belangrijkste - er kwam iemand langs, een mens van vlees en bloed en géén stenen. Misschien is God vooral op deze manier zichtbaar geworden, zoals Hij 40 jaar leefde in een tent tussen zijn mensen.

Maar helemaal aan het begin gebeurde er nog iets wat velen van ons nog op het netvlies hebben: een donker naargeestig St. Peterplein in Rome bij miezerig weer: geen processie en één persoon in een volstrekte verlatenheid. Kunt u het zich nog herinneren? Paus Franciscus in de regen op het St. Petersplein, met geen enkele steen ter bescherming tegen wat dan ook, las de evangelietekst van deze morgen: Jezus met een aantal vissers in een bootje terwijl er een stevige storm opstak. Volkomen in paniek, bang om onder te gaan en niet meer boven te komen. Angst voor wat er ging komen. Maar geen angst om uit het zicht van Jezus te vallen. Geen angst, althans niet getoond, maar als een rots in de branding stond daar een oude man te bidden, omdat hij vertrouwen had. Omdat hij niet geloofde dat Jezus sliep, maar er voor ons zou zijn als we door de bodem van het bestaan zouden zakken. Een onnoemelijk groot geloof, want Jezus was erbij, slapend of niet, dat was niet van belang. God zou zijn wereld niet opnieuw laten vergaan. Hij had spijt betoond over die ene zondvloed, waaruit Noach herrees. Maar Hij had ook spijt betuigd: ‘dat nooit meer’. Veel is onvoorzien uitgekomen. Miljoenen kwamen om en velen dachten dat het helemaal over zou zijn. De eenzame paus op het St. Pieterplein niet. Hij is overeind gebleven en voert zijn dagelijkse strijd tegen ongelijke verdeling van vaccins, tegen honger en oorlog en tegen wat er nog meer door corona tot stilstand is gekomen. Hij is blijven geloven in God door zijn Zoon Jezus Christus. Ik ben er van overtuigd, dat God nog nooit zo sterk in de wereld aanwezig is geweest als in de afgelopen 2 jaar. Maar hebben wij Hem willen zien in onze eigen (op)geslotenheid?

In de eerste lezing uit het boek Job geeft God al een antwoord voor als wij het niet meer weten. God neemt Job volstrekt serieus door hem volledig uit te laten razen. De woede moet eruit, voordat er ruimte kan ontstaan voor iets nieuws. We hoeven God niet als een watje te behandelen. We mogen Hem verwijten maken, want laten we niet vergeten dat we een relatie met Hem hebben. En u weet allemaal, dat het in een relatie flink kan knallen en dat dát zo lekker opruimt. Maar er komt meer. Ook vanuit een storm spreekt God. Soms kan het niet anders. Soms moet iemand streng op zijn plaats worden gezet. En dat doet God, want Hij is streng maar liefdevol. ‘Waar was je toen ik de aarde schiep, toen ik de zee haar grens wees? Wat weet je eigenlijk van het leven en de wereld? Jij morrelt aan de schepping en je maakt mij verwijten? Maar Job vergeet het even niet, je bent een mens, ken je plaats. Ik ben jouw liefhebbende God.’ Het lijkt de strenge Vader die zegt: ‘Jij doet dit, omdat ik het zeg!’ Maar je zou er ook de liefde in kunnen horen: ‘Job, ik heb de grens van de zee bepaald, vertrouw op mij!’ Dat kan soms helpen. Iemand die jou niet naar de mond praat, maar die je vastpakt, door elkaar schudt, in de ogen kijkt en zegt: ‘Nu is het genoeg, stop met argumenteren, vertrouw op mij.’

In het evangelie van Marcus klinkt ook een antwoord. Jezus is in zijn antwoord drieledig. Jezus herhaalt eerst Gods woorden uit het boek Job: ‘Zwijg, wees stil’. Hij roept de chaos, de angst en de storm tot de orde. Daarna stelt hij de liefdevolle vraag: “Waarom hebben jullie geen vertrouwen in Mij?’  Maar het eerste antwoord is het meest pregnant. Jezus slaapt. Het is een houding die een groot vertrouwen uitbeeldt: Ik vertrouw erop dat we naar de overkant gaan, maar ten diepste hebben we het allemaal niet in de hand. Dat proberen we wel en we doen wat we kunnen. Maar blinde paniek heeft geen zin.

De Bijbel roept op tot een actieve levenshouding. We worden opgeroepen om te helpen, om te genezen, om ons leven rechtvaardig te leven. Maar dat kan alleen vanuit een diepe houding van rust en vertrouwen.
Het leven heeft ons getart en dat kan het ons weer doen. De boot kan hevig heen en weer schudden. Dan spreekt God vanuit de golven: ‘Ik stel de golven hun grens. Mijn barmhartigheid kent geen einde. Ik ben er, wees daarom vol vertrouwen en probeer van binnen stil te zijn.’
Paus Franciscus stond daar zo. De stenen droegen het dak niet. Hij moet zich door God gedragen hebben gevoeld.
De COVID-crisis kan ons een doorbraak in ons geloofsleven laten zien. Wij staan alleen en rechtstreeks tegenover God, zonder bescherming van anderen om ons heen, van een gemeenschap. Deze crisis kan ons leren waarom het werkelijk gaat. Het gaat over Hem en mij. We kijken elkaar direct in de ogen en lopen niet weg, maar vertrouwen op elkaar, volkomen. Vanuit die zekerheid van zijn barmhartigheid voor ons kunnen we alle angst aan.

Waren de kerken in Coronatijd nog slechts stapels stenen?
Nee, het is een wonder. Net als die leerlingen in hun bootje, hebben we in kerkgebouwen vol niets gestaan; ja, in een wereld vol niets. Buiten ligt de straat verlaten, de stad is stil, slechts honderd kilometer hoger begint het grote zwijgen. ‘De eeuwige stilte van het oneindige heelal’ zoals de denker Pascal dat trillend opschreef.
Soms moeten we vastlopen in ons gewone denken en doen om te beseffen, dat het leven niet vanzelfsprekend is. Beseffen, dat mensen en de zo vertrouwde kerk een wonder zijn. Zoals ook bij de leerlingen, in hun bootje vol niets, de ogen open gingen. Wat zien ze? Een Onbekende aan de oever die hen toeroept, dat ze hun net niet aan de gewone, vanzelfsprekende kant moeten gooien.

1e lezing: Job 38, 1. 8-11; 2e lezing: 2 Kor. 5, 14-17: evangelie: Marcus 4, 35-41
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Op een dag tegen het vallen van de avond sprak Jezus tot zijn leerlingen: ‘Laten we oversteken.’ Zij stuurden het volk weg en namen Hem mee zoals Hij daar in de boot zat; andere boten begeleidden Hem. Er stak een hevige storm op en de golven sloegen over de boot, zodat hij al vol liep. Intussen lag Hij aan de achtersteven op het kussen te slapen. Ze maakten Hem wakker en zeiden Hem: ‘Meester, raakt het U niet dat wij vergaan?’ Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en sprak tot het water: ‘Zwijg, stil!’ De wind ging liggen en het werd volmaakt stil. Hij sprak tot hen: ‘Waarom zijn ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?’ Zij werden door een grote vrees bevangen en vroegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat zelfs wind en water Hem gehoorzamen?’