Preek van 21 augustus 2016

Preek van 21 augustus 2016

“Heer, zijn het er weinigen die gered worden?” Afgezien van het feit dat het antwoord op deze vraag voorspelbaar is is op zich de vraag reeds heel interessant. Want de áchterliggende vraag is maar al te duidelijk: ‘Maak ik kans om bij de geredden te zijn? Mag of zal ik ook tot die kleine uitgelezen groep behoren?’ En in die vraag zit de rotsvaste overtuiging verborgen dat deze persoon overtuigd is dat hij/zij het rechte pad bewandelt.

 

‘Ben ik goed genoeg of… val ik uit de boot?’ Een vraag die een sterk verlangen van élke mens verwoordt, want het is toch ons aller verlangen om te slagen in het leven. Om in het oog van de anderen goed te scoren, om aanvaard te zijn. Een vraag die bovendien vandaag heel sterk leeft omdat we in een veeleisende tijd leven waarin velen afhaken of zich voorbijgestoken voelen, omdat het allemaal teveel wordt, omdat het allemaal veel te snel moet. Een mens voelt zich ten ondergaan of door anderen opzij geduwd. Men vindt dat men er tot nu toe maar weinig van terecht heeft gebracht. Je had andere dingen kunnen doen dan wat je hebt gedaan. Je voelt je schuldig en waardeloos terwijl de anderen in je ogen altijd beter zijn. Maak ik kans om uiteindelijk bij de geredden te zijn?

Jezus spreekt zich niet uit of het er weinig of velen zijn die gered worden. Hij geeft de mens – élke mens! – aan zichzelf terug. Hij spoort ieder aan om zijn best te doen. Om van het leven iets te maken. God geeft immers aan iedereen de kans en de ruimte om ‘aan te zitten in zijn koninkrijk’. Het hangt echter van ieder mens af of deze daarop ‘ja’ zegt en dit ‘ja’ ook omzet in concrete daden. Geen ‘ja’ uit angst om te mislukken of omdat het nu eenmaal moet, maar omdat elke mens er de ruimte voor krijgt. Deze ruimte die God ons geeft, vernemen we uit het visioen van Jesaja in de eerste lezing. De berg Sion symboliseert de eenheid tussen mensen en volken. Het is de stad Jeruzalem die niet verborgen kan blijven want alle volkeren trekken erheen. Een stad, bestemd voor iedereen, ongeacht te ontelbare verschillen . Wat een schril contrast toch, met wat we vandaag in diezelfde stad zien: afgescheiden stadsdelen, godsdiensten die elk aanspraak maken op de heilige grond. En in de onmiddellijke buurt van die stad, een hoge betonnen muur tussen twee volkeren. En dit allemaal, uitgerekend in Israël! Muren die mensen optrekken in plaats van bruggen te bouwen: dit staat in schril contrast met de boodschap van Jezus. Wij moeten voor ieder mens, hoe geschonden die ook is, alle ruimte tot leven schenken. Voor Jezus is dit zelfs het criterium waarop ons leven beoordeeld zal worden en waarop wijzelf ons leven elke dag moeten oriënteren en persoonlijk beoordelen: “Al wat gij aan de minste der mijnen hebt gedaan …”. Hebben wij Jezus’ gelaat herkend in de hongerige, in de blinde, de zieke, de gevangene, de vluchteling? Konden wij de nodige tijd vrijmaken om een plotse, onvoorziene nood te lenigen?

Om die reden spreekt Jezus in het evangelie van vandaag heel harde taal. “Ik ken u niet!” en “Ik weet niet waar gij vandaan komt!” Harder kan het niet. Het is een taal die we zeker van Jezus niet verwachten. Een uitspraak waarmee we het uitermate moeilijk hebben want wij zijn afgewezen. Hij beschouwt ons als lucht, als rook die verwaait met de kleinste wind. ‘Ik ken u niet. Ik ben je helemaal vergeten.’ En Jezus zegt ook dit nog: ‘Wanneer je ernaar streeft de eerste te zijn, dan zul je de laatste zijn naar wie Ik omzie. ’ God is – zo blijkt uit deze boodschap – eens temeer helemaal anders dan wij. Zijn eigen-zinnige logica staat averechts op de logica van ons rechtvaardigheidsgevoel. Dat blijkt uit tal van bekende parabels van Jezus zoals deze van de Verloren Zoon, van de barmhartige Samaritaan en vooral toch uit de parabel van de arbeiders in de wijngaard. Bij Jezus bleef het echter niet bij woorden. Heel veel tekenen stelde Hij uitgerekend voor de laatsten, de paria’s, de verschoppelingen. Zijn leven was er niet voor de gezonden maar ‘om te redden wie verloren was’. Wanneer het enkel gaat om je eigen ik, om je eigen hachje veilig te stellen, om een plaats op de eerste rij te bemachtigen, om bij de kleine groep uitverkorenen te horen en om gezien te worden dán – zegt Jezus – zal Ik je niet herkennen, zul je Me niet bekend voorkomen. Je bent dan lucht voor Mij, wie je ook in de wereld bent of geweest zijt. Want dan heb je mijn woorden niet begrepen. Wij zijn al te gemakkelijk geneigd om met wereldse maatstaven mensen te keuren, te beoordelen en in een rijtje te plaatsen. Van de beste tot de slechtste, van de slimste tot de domste, van de meest sociale tot de uitermate asociale, van de sportiefste tot de grootste sukkelaar. Jezus zegt ons vandaag dat dit rijtje er uiteindelijk heel anders zal uitzien. Hij vraagt van ons dat wij voor ieder mens, hoe geschonden ook, alle ruimte gunnen en geven om voluit te leven. Net zoals God deze ruimte voor ons schept.

De boodschap van Jezus op deze zondag is dan ook geen aansporing tot angstig of scrupuleus geloof, tot de bange vraag of wij wel zullen gered worden. Laten we dit aan God over. Jezus spoort ons vandaag aan tot wat Hij op het einde van de Bergrede zegt: ’Bouw uw huis op de rost, niet op zand. En denk niet dat het volstaat ‘Heer, Heer’ te roepen om door de nauwe poort te gaan. Jezus gaat in tegen onze godsdienstige zelfgenoegzaamheid, tegen de gemakkelijke of gemakzuchtige overtuiging dat we op de goede weg zijn. Dat we de waarheid kennen en bezitten. De ware volgeling, wil Jezus zeggen, is hij en zij die zich durft over te geven aan God zonder Hem te kennen en intussen blijft ijveren voor en blijft werken aan een rechtvaardige verhouding van mens tot mens.


1e lezing: Jesaja 66,18-21; 2e lezing: Hebreeën 12,5-7.11-13; evangelie: Lucas 13, 22-30 
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978: 
Hij trok rond door steden en dorpen, gaf er onderricht en zette zijn reis voort naar Jeruzalem. Iemand vroeg Hem: ‘Heer, zijn er weinig die gered worden?’ Maar Hij sprak tot hen: ‘Spant u tot het uiterste in om door de nauwe deur binnen te komen, want, Ik zeg u, velen zullen het proberen, maar er niet in slagen binnen te komen. Als eenmaal de huisvader is opgestaan en de deur gesloten heeft en gij dan buiten op de stoep begint te kloppen en te roepen: Heer, doe open! zal Hij u antwoorden: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Dan zult ge opwerpen: In uw tegenwoordigheid hebben wij gegeten en gedronken, en in onze straten hebt Gij onderricht gegeven. Maar weer zal zijn antwoord zijn: Ik weet niet waar gij vandaan komt. Gaat weg van Mij, gij allen, bedrijvers van ongerechtigheid. Daar zal geween zijn en tandengeknars, wanneer gij Abraham, Isaak en Jakob en al de profeten zult zien in het Rijk Gods, terwijl ge zelf buiten geworpen zult zijn. Zij zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en het zuiden, en aanzitten in het Koninkrijk Gods. Denkt eraan: er zijn laatsten die eersten en eersten die laatsten zullen zijn.’