Preek van 21 oktober 2018

Preek van 21 oktober 2018

Van zondag tot zondag, broeders en zusters, neemt de evangelist Marcus ons mee in het gezelschap van Jezus en zijn leerlingen. Onderweg naar Jeruzalem bereidt Jezus hen voor op wat Hem daar te wachten staat. Hij verzekert hen: “het zal geen triomftocht worden maar een kruisweg”. Ook vandaag kondigt Jezus zijn lijden en dood aan. Om de reactie van de leerlingen op dat vooruitzicht te begrijpen is het goed eerst enkele verzen te lezen die aan het evangelie van vandaag voorafgaan:
“Zij trokken voort en Jezus ging voor hen uit …. Hij nam de Twaalf ter zijde en begon hen te spreken over wat Hem zou overkomen in Jeruzalem… we gaan nu op naar Jeruzalem waar de Mensenzoon aan de Hogepriesters en de Schriftgeleerden zal overgeleverd worden… zij zullen Hem doden, maar drie dagen later zal Hij verrijzen” (10,32-34).

Terwijl Jezus’ woorden nog naklinken, juist op dat moment, komen twee van zijn leerlingen, Jacobus en Johannes, bij Hem met de heel menselijke maar toch totaal misplaatste vraag: “Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechterhand en de ander aan uw linkerhand mag zitten”. Hun vraag bewijst dat zij zeer selectief naar Jezus geluisterd hebben. Er klinkt in hun woorden een bedenkelijke ambitie door. Voor hen is de Mensenzoon nog altijd degene die zal heersen, die met wereldse glorie en politieke macht bekleed zal zijn. Die willen zij wel volgen! De volle betekenis van Jesaja ’s woorden over de ‘lijdende dienaar’ uit de eerste lezing van vandaag: “De Heer heeft besloten zijn dienaar te vernederen en hem te doen lijden” is nog niet tot hen doorgedrongen.

Hoe reageert Jezus nu op de ambities van zijn leerlingen? Het eerste wat opvalt is dat Jezus zijn leerlingen geen verwijt maakt. Beter dan wie ook weet Hij dat het talent van het leiderschap en de capaciteit om verantwoordelijkheid te dragen één van de gaven is die God de mens heeft toevertrouwd, en die in elke samenleving nodig is. Gelukkig zijn er mensen die verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen! Paulus zal het later onverbloemd schrijven aan zijn leerling Timoteüs: “Streeft iemand naar het leidersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak” (1 Tim.3,1). Maar er is ook altijd de gevaarlijke valkuil die gezagsdragers - of vermeende gezagsdragers- bedreigt. Gezag geeft altijd ook een zekere macht. Wij zijn door de vele misbruikschandalen, in de maatschappij én in de Kerk, allergisch geworden voor het woord ‘macht’. Macht ontaardt gemakkelijk in misbruik van macht, soms handig vermomd in nederige dienstbaarheid. ‘Macht’ en ‘machtsmisbruik’ zijn voor ons bijna synoniemen geworden. Dikwijls worden gezagsdragers en machthebbers gezien als potentiële criminelen die met reserve en wantrouwen worden benaderd. Want in elke mens zit de neiging om te heersen en aan die neiging alles en iedereen ondergeschikt te maken. Macht bekoort, macht corrumpeert gemakkelijk.

Jezus zegt: “Er wordt te veel met ijzeren vuist geregeerd. De groten maken misbruik van hun macht. Dit mag bij u niet het geval zijn. Wie onder u groot wil zijn moet dienaar van allen wezen”. Hij zegt dit tot de twee leerlingen, tot allen die met macht en gezag bekleed zijn, én tot ieder van ons. Jezus plaatst vandaag tegenover het heersen het dienen, tegenover macht dienstbaarheid. Jezus weet waar Hij het over heeft. Hijzelf heeft de bekoring van de macht gekend. -Eén van de bekoringen in de woestijn was de bekoring van de macht. De duivel spiegelt Hem macht voor over alle koninkrijken ter wereld. Jezus zegt daarop: “Alleen God komt alle macht toe”. -Na de broodvermenigvuldiging willen de mensen Hem tot koning uitroepen. Maar Hij trekt zich terug. Jezus weerstaat zo aan de bekoring van de macht. “Ik ben niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen’.

Het zijn woorden die wij maar moeilijk Jezus na-zeggen en na-doen. Ze strijken ons tegen de haren in. Immers, onbewust associëren wij dienen en dienstbaarheid met de mindere zijn, onzelfstandig zijn, afhankelijk zijn, een zwak ego hebben, té volgzaam zijn, een zombie-achtig bestaan,… Het doet ons te veel denken aan slavernij. En die hebben we toch afgeschaft! “Dienen, dienstbaarheid, dienaar” zijn besmette woorden.

Jezus kijken heeft op generlei wijze de indruk gewekt een zwak ego te hebben of als een zombie geleefd te hebben. Er was in Hem geen spoor van slaafse onderdanigheid. Integendeel Hij straalde grote innerlijke vrijheid uit. Hij was zo grootmoedig dat Hij deemoedig kon zijn. Hij had zo’n grote ziel dat Hij kon dienen zonder kruiperigheid. Hij vatte, vlak vóór zijn sterven, die dienstbare levenshouding samen in het gebaar van de voetwassing, de slavendienst bij uitstek. Over de voetwassing las ik deze week in het boek van Jean-Jacques Suurmond, predikant en columnist van Dagblad Trouw, over “God zijn. Een oefening in bescheidenheid”(Meinema) het volgende: “Sinds ik geraakt ben door de voetwassingsexercitie op Witte Donderdag – waarbij Jezus de 120 tenen van de leerlingen als toetsen op het orgel van Gods almacht bespeelt – weet ik niet meer zo goed wat autoriteit is”(p.229). Autoriteit, gezag, macht zonder voetwassing is misbruik. Macht zonder dienstbaarheid is misbruik van macht.

Laten wij naar Jezus kijken om van Hem die dienstbare levenshouding te leren. “Hij heeft ons een voorbeeld gegeven opdat wij zouden doen zoals Hij gedaan heeft”.

1e lezing: Jesaja 53,10-11; 2e lezing: Hebreeën 4,14-16; evangelie: Marcus 10,35-45
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
Toen kwamen de zonen van Zebedeus, Jakobus en Johannes naar Hem toe en zeiden: ‘Meester, wij willen dat U voor ons doet wat wij U vragen.’ Hij antwoordde hun: ‘Wat wilt ge dan dat Ik voor u doe?’ Zij zeiden Hem: ‘Geef dat in uw glorie een van ons aan uw rechter - en de ander aan uw linkerhand moge zitten.’ Maar Jezus zei hun: ‘Ge weet niet wat ge vraagt. Zijt ge in staat de beker te drinken die Ik drink en met het doopsel gedoopt te worden waarmee Ik gedoopt wordt?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja, dat kunnen wij.’ ‘Inderdaad’ gaf Jezus toe, ‘de beker die Ik drink, zult gij drinken, en met het doopsel waarmee Ik gedoopt word, zult gij gedoopt worden; maar het is niet aan Mij u te doen zitten aan mijn rechter - of linkerhand, omdat alleen zij dit verkrijgen voor wie dit is bereid.’ Toen de tien anderen dit hoorden, werden ze kwaad op Jakobus en Johannes. Jezus echter riep hen bij zich en sprak tot hen: ‘Gij weet dat zij die als heersers der volkeren gelden, hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn; wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen.’