Preek van 25 februari 2018

Preek van 25 februari 2018

Er was eens een pastoor die nou bepaald niet erg gezien was bij zijn parochianen. Hij had geen gemakkelijk karakter en het kostte de koster heel wat geduld en uithoudingsvermogen om met die pastoor om te gaan. Op een zekere dag ging die pastoor op retraite. En toen hij na een week terugkwam zeiden de mensen: “Hij is een heel ander mens geworden, hij is anders teruggekomen.” Na een paar dagen plaatste de pastoor een groot kruis achter in zijn tuin. En hij schreef eronder: “Hier ligt de oude mens begraven.” Toen na een poosje de koster in de tuin kwam en daar het kruis zag staan, ging hij er naar toe en las het onderschrift. En hij schreef eronder “Ja, ja, maar na drie dagen is hij verrezen.” Zo gaat het vaak in mensenlevens. Niet alleen in dat van die pastoor, maar misschien ook wel in het leven van u en van mij.

We zijn deze vastentijd met goede voornemens en bedoelingen begonnen door wat soberder te leven, meer tijd vrij te maken voor God en mensen in nood te helpen, vooral de armsten in onze wereld. De boodschap van het evangelie van deze zondag is duidelijk: ga weg en kom anders terug. Jezus probeert zijn drie intiemste vrienden anders te maken. Hij neemt ze mee de berg op en laat zich in zijn heerlijkheid zien. Hij verandert van gedaante en zijn kleed werd glanzend en zó wit als geen volder der wereld maken kon.” De bedoeling van Jezus was dat zijn leerlingen er anders van zouden terugkeren, een ander mens zouden worden, van gedaante zouden veranderen. Inderdaad, ze waren een beetje anders geworden maar het was nog niet zoals Jezus het eigenlijk graag gezien had. Als ze een korte tijd later getuige zijn van wat er met Jezus gebeurt, zegt Petrus zonder blikken of blozen dat hij Jezus niet kent, zelfs tot driemaal toe. En de anderen vluchten weg. Net als die pastoor waren ze van goede wil, maar ze waren hun goede bedoelingen weer zo gauw vergeten.

Zou het met ons, die hier nu samenzijn, ook het geval zijn? Altijd is het, wanneer we hier samenkomen, de bedoeling dat we weer een tikkeltje anders weggaan. We zouden juist door ons contact met het Woord van God andere mensen moeten worden. Niet alleen het woord horen, maar ook naar Jezus luisteren, doen wat Hij zegt. “Dit is mijn welbeminde Zoon, luister naar Hem.” We hebben hier dikwijls naar Gods Woord geluisterd. Of, is het misschien toch beter om te zeggen dat we het talloze keren hebben gehoord. Iemand hóren of naar iemand luisteren, daar zit wel verschil in. Wanneer God tot Abraham spreekt, staat er niet dat Abraham God hoorde. Er staat dat hij naar God luisterde. En als de engel van de Heer naar hem roept, zegt Abraham: “Ja ja, ik luister”. En nog verder op in de lezing horen we dat God tegen hem zegt: “Abraham, omdat je naar Mij geluisterd hebt, zal het jou en degenen die na jou komen, goed gaan.”

Door naar God te luisteren, worden we andere mensen, veranderen we van aanschijn. Ook een gemeenschap kan van aanschijn veranderen. Een wegkwijnende gemeenschap kan een nieuwe geest ingeblazen worden en kan anders worden. Een gemeenschap die het niet meer ziet zitten kan nieuw energie vinden en weer hoopvol verder gaan. De lezingen van deze tweede zondag in de veertigdagentijd zeggen ons hoe het kan. Wie luistert naar Mozes en Elia, naar de Schriften, naar de ervaring van talloze generaties, bevrijd zich van afgoden die mensen verdrukken en knechten. Wie zich laat bevrijden van afgoden en zich openstelt voor een bevrijdende God, een God voor wie de levensvervulling centraal staat, vindt toekomst, verandert van aanschijn, wordt een ander mens. Wie naar Jezus luistert hoort zijn oproep in de medemensen, in buitengewone en gewone gebeurtenissen. We horen Hem smeken in mensen in nood, we zien Hem in mensen die het belangeloos opnemen voor elkaar. Allen die ertoe bijdragen om van onze aarde Gods hemel te maken, stralen Gods heerlijkheid uit. Zij brengen welzijn, levensvervulling en doen hun medemensen en hun aarde van aanschijn veranderen, worden er zelf een ander mens door, veranderen van aanschijn. Zoals Abraham, zoals Jezus worden we op de proef gesteld om onkritisch mee te gaan met wat ons wordt gezegd, wordt aangeboden. We leven met mensen die kinderen en medemensen offeren aan de afgoden die hen in hun macht houden. Die afgoden heten bezit, aanzien, ambitie, carrière, macht.

Overal ter wereld worden kinderen misbruikt. Ze worden ingeschakeld als goedkope arbeidskrachten en werken dagelijks tot veertien uur en meer. Kinderen worden door pooiers de prostitutie ingedreven, jongens en meisjes. Ook in ons land worden kinderen mishandeld, misbruikt, zelfs in gezinnen waar alles schijnbaar prima verloopt. Hoeveel kinderen worden niet verwaarloosd voor de carrière van de ouders? De afgod van de economie, van het winstbejag regeert onze wereld. In een alles overheersende concurrentiestrijd worden niet alleen kinderen maar ook volwassenen aan die afgod ten offer gebracht. Werkgevers en zelfstandigen, werknemers en daklozen, drugverslaafden en misdadigers. Enkelingen, gezinnen, vriendschappen gaan eraan kapot. In deze veertigdagentijd worden wij opgeroepen om, geïnspireerd door Jezus, te bouwen aan een nieuwe wereld, wereldwijd, een ander mens te worden, van aanschijn te veranderen. Moge deze vastentijd, deze veertigdagentijd ons daarbij helpen!


1e lezing: Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18; 2 lezing: Rom. 8,31b-34; evangelie: Marcus 9,2-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen volder ter wereld maken kan. Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.’ Toen ze rondkeken, zagen ze plotseling niemand anders bij hen alleen dan Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor zich, al vroegen zij zich onder elkaar af, wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.