Preek van 25 februari 2024

Preek van 25 februari 2024

2zondag van de Veertigdagentijd

Beste mensen. Berg beklimmen in de heilige schrift gaat daar altijd wat bijzonders gebeuren. Denk bijvoorbeeld toen Mozes de berg Sinaï opklimt, of Elia. In gewone leven, bergen zien of beklimmen, geeft ook iets bijzonders, het gevoel van intimiteit, nabijheid of iets moois. Maar het kan ook een schrikwekkend ervaring tot iets traumatiserend. Daarom zijn bergen niet voor niets iets hoogs! Op de berg kan ook eenzaam zijn. Niet vergeten, achter deze eenzaamheid ligt een brede ruimte om tot die dingen te komen, die wij in dagelijks jachtende leven niet gemakkelijk kunnen zien of horen.

Vandaag, de tweede zondag van de Vastentijd, gaan we zelfs 2 verschillende bergen tegelijk beklimmen. Gelukkig maar dat dit slechts in gedachten gaat gebeuren. In de eerste lezing gaan we met Abraham de berg Moria op; daarna in de derde lezing, met Jezus en zin drie leerlingen de berg Thabor op. De een levert ons misschien een schrikwekkende ervaring of zelfs iets traumatiserend; de ander is juist tegenovergestelde.

We gaan eerst met Abraham, waar hij er gevraagd werd om zijn eniggeboren zoon te offeren. Spontaan vragen we ons af: ‘Hoe is mogelijk dat God zo iets dwars vraagt? God wilt toch niet de dood van een mens?’ Maar mensen willen dit wel zien gebeuren! Over Abraham valt er inderdaad veel te vertellen. In het boek Genesis zijn er meer dan tien hoofdstukken aan hem gewijd. Met Abraham begint de geschiedenis van Israël, maar ook deze van de christenen en die van de moslim zelf. Hij is een echte pelgrim, een trekker, dorstig naar nieuwe horizonten, hongerig naar rechtvaardigheid en vrede, maar Abraham is tegelijk een vriend van God. In zin verhaal zien we, hoe vertrouwelijk hij met God om gaat. Daarom is hij een man van geloof en vertrouwen genoemd.

De tocht die met Abraham begint, gaat doorheen de eeuwen en is eigenlijk een teken van een universeel gebeuren in de mensheid. Abraham is de mens onderweg bij uitstek. Met zo’n lang avontuur heeft hij natuurlijk zo veel beproevingen meegemaakt. Eerst, dat hij zijn land van herkomst moet verlaten. Daarna volgen nog allerlei beproevingen bij zoals hongersnood, dat hij naar Egypte moet gaan, waar zijn mooie vrouw Sara ontvoerd werd. Doordat Sara kinderloos bleef, verwekt hij zijn zoon Ismail bij Hagar, die hij nadien samen met haar kind de woestijn instuurde. Wanneer hij dan toch met Sara zijn zoon Isaac kreeg, kwam de zwaarste beproeving, dat hij zijn zoon moet offeren. Waarom zegt Abraham hier niets tegen God? Waarom protesteert hij niet? Of mag het lijden niet aan God toe te schrijven? Abraham geeft zon krediet aan God, dat hij zelf bereid is zijn zoon te offeren.

De priesterlijke redactie van boek Genesis heeft de oude verhalen over Abraham geïnterpreteerd en theologisch herschreven vanuit de gebeurtenissen die het volk Israël meegemaakt heeft, voornamelijk tijdens de Exodus en de Babylonische ballingschap. Door de traditie is aan zijn verhaal om meer en meer te wijzen op zijn absoluut vertrouwen in God. Abraham wordt erbij getekend als de gelovige, die zijn vertrouwen onvoorwaardelijk stelt in Gods en diens belofte. Op die manier is hij een voorbeeld en prototype voor zijn volk; en dat moet het volk Israël moed geven om trouw te blijven.

Nu met Jezus en zijn drie leerlingen gaan we de tweede berg op, de berg Thabor. Deze leerlingen zijn de getuige van de transfiguratie. Daar staat Jezus in gezelschap van de twee grote figuren uit joodse geschiedenis: Mozes en Elia. De drie leerlingen zijn vooral onder de indruk van de stem uit een wolk: 'Deze is mijn Zoon, de welbeminde, luister naar Hem'. Daarmee bevestigt God, dat Hij achter Jezus staat. Bij het afdalen van de berg verbiedt Jezus hen niet te vertellen wat ze allemaal gezien hebben voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Hiermee komt al nu een derde berg in zicht, namelijk de Calvarieberg van Goede Vrijdag, wanneer Jezus sterft aan het kruis. Daar de pijnlijke kreet van Jezus slaakt: ‘Mijn God, mijn God, waarom heb gij mij verlaten?’ Maar deze keer komt er geen engel uit de hemel de dood van Jezus te beletten. Toch mogen we niet beweren dat God Zijn Zoon verlaat. Gods antwoord op Jezus' dood is, dat Hij Jezus van de dood heeft doen opstaan. En wij verkondigen een gekruisigde Jezus die de dood overwonnen heeft. Dit is het credo van Paulus dat hij belijdt met de eerste christenen, dat voor hem een bron is van groot vertrouwen. Voor ons is dit een lange weg, dit woord echt tot het onze te maken. Moge God ons vertrouwen geeft dat niet wankelt, en ons geleid door de donkere nacht heen, zoals Abraham gelooft en vertrouwt dat God in alles voorziet.

1e lezing: Genesis 22, 1-2. 9a. 10-13. 15-18; 2e lezing: Romeinen 8, 31b-24; evangelie: Marcus 9, 2-10
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee en bracht hen boven op een hoge berg, waar zij geheel alleen waren. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd: zijn kleed werd glanzend en zo wit als geen volder ter wereld maken kan. Elia verscheen hun samen met Mozes en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft. Een wolk kwam hen overschaduwen en uit die wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.’ Toen ze rondkeken, zagen ze plotseling niemand anders bij hen alleen dan Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan. Zij hielden het inderdaad voor zich, al vroegen zij zich onder elkaar af, wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.