Preek van 26 januari 2025

Preek van 26 januari 2025

Hoogfeest van de Stichters van Cîteaux

Broeders en zusters, op dit feest van onze heilige stichters zongen we als refrein bij de tussenzang: ‘De Heer schept behagen in zijn volk en de nederigen kroont Hij met vreugde’. Wie is dat volk, waarin de Heer zijn behagen schept? Op de allereerste plaats zijn wij dat volk. Wij zijn immers ‘een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, vroeger geen volk, nu Gods volk, vroeger van genade verstoken, nu begenadigd.’

In de eerste plaats behoren we allemaal tot dat volk als we in Gods naam bijeenkomen en dat doen we vanmorgen ook. De Stichters van Cîteaux hebben dat ook vooral naar zichzelf toe zo gezien omdat zij alles om Hem en de Blijde Boodschap hebben prijsgegeven: in het voetspoor van onze Vaders van Cîteaux, de wenk van Benedictus achterna.

De eerste lezing noemt hen: ‘roemrijke mannen, onze vaderen, vrome mannen met rechtvaardige daden. Hun bezit, hun erfdeel, hun roem is wijsheid.’ ‘Daarom schaamt God zich niet hun God genoemd te worden en heeft Hij voor hen een stad, een volk, gebouwd’, zegt de Hebreeënbrief in hoofdstuk 11. Zij stonden aan de oorsprong van het volk, een drom van getrouwen, dat de Heer vandaag over heel de aarde een nieuw lied toezingt. God schept behagen in dat volk, vanaf het begin van onze stichters tot vandaag in ieder van ons en dan in de brede zin, iedereen die in Gods naam bijeenkomen. Dat goddelijk behagen is een nieuw lied waard. Het vervult ons met vreugde en jubel want in de hand van de Heer zijn wij een kostbare steen, een diadeem. Hij noemt ieder van ons zijn geliefde zoon in wie Ik welbehagen heb. Deze liefde van God voor ieder van ons persoonlijk werd in de school van de liefde, die Cîteaux probeert te zijn, een nieuw lied.

Het werd de psalm van Cîteaux, die zij tot op vandaag doen horen voor Hem. De liefde van God voor ons persoonlijk deed velen vóór ons en hopelijk velen ná ons alles prijsgeven om Christus te volgen. Dat blijft de Blijde Boodschap van onze stichters. Het nieuwe lied van het nieuw klooster is doorheen de geschiedenis en ook vandaag de dag, geen zuivere esthetiek gebleven. Het is een nieuw lied dat een strijdlied werd in de hitte van de dag, doorheen de moeilijke en minder moeilijke dagen in de oefenschool van de Heer.

Willem van St. Thierry, een cisterciënzer monnik, die leefde rond het jaar 1000 en abt van St. Thierry was, heeft dit nieuwe lied als volgt verwoord: “Liefde, o liefde, gij voert ons zover dat wanneer wij God en zijn Zoon beminnen, wij zonen en kinderen van God genoemd worden en het ook zijn.” Er is geloof nodig om dit nieuwe lied van het kindschap Gods te kunnen zingen. Want waarom zou God zich in mij moeten verheugen? Waarom zijn welbehagen in mij scheppen? Maar kan de Schepper ooit het maaksel van zijn handen vergeten? We mogen geloven dat, zoals iedere kunstenaar, God ook houdt van zijn kunstwerk, de mens. Hierin geloven vraagt om nederigheid. Want we hebben alle redenen om te denken dat God ons als een mislukt probeersel heeft weggegooid. Dit aangeboren pessimisme in onszelf mogen en moeten we prijsgeven en dat vraagt nederigheid. Nederigheid leidt immers tot de ontdekking dat niet wijzelf ons leven maken, maar dat God de ontwerper en bouwer is van ons leven.

Eenmaal die ladder van de nederigheid afgedaald, en tot de ontdekking gekomen dat er inderdaad een parel in de akker van ons hart ligt, dan zal vreugde ons deel zijn en kroont de Heer ook zijn nederige met vreugde. Wij mogen dan leven en omgeven zijn door vreugde. Daar, in het nederige besef dat wij kostbaar zijn in Gods ogen, mogen wij God roemen, daar zijn wij gelegerd met de lofprijzing Gods op onze lippen. Zo zingen wij vandaag dat nieuwe lied en laten wij voor Hem een psalm horen. Voor Hem, een God om lief te hebben aangezien Hij ons liefheeft. Een lied dat wij als erfdeel gekregen hebben en dat wij moeten blijven zingen zeker in een tijd waarin men zo gauw zegt: “Welnee, er is geen God”.

Met dit nieuwe lied leert God ons de weg ten leven, de volheid der vreugde waar Hij is, heerlijkheid in zijn schutse, voor ons allen, voor heel de wereld. Met deze laatste uitspraak trek ik het ook open voor u, broeders en zusters. Deze dag leent zich ervoor om voor eigen parochie te preken. Maar het is niet alleen voor monniken bedoeld. Monniken zijn nu niet gelijk het toonbeeld van heiligheid. Zij hebben hun leven anders ingericht dan u. Maar dat betekent niet, dat zij daardoor meer zijn dan u. Ze zijn anders in die zin dat zij hun leven aan God hebben toegewijd. Maar dat heeft iedereen van ons die hier is op zijn of haar wijze gedaan. Iedereen heeft zijn eigen roeping. God heeft met iedereen zijn eigen plan. Het een is niet beter dan het ander. Het is anders, maar waarom het uiteindelijk draait is wat men daarbij beleeft en wat de intentie is en dan komt het erop neer dat we allemaal Godzoekers zijn ieder op zijn eigen wijze.

1e lezing: Sirach 44, 1. 10-15; 2e lezing: Hebr. 11, 1-2. 8-16; evangelie: Marcus 10, 24b-30.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus: ‘Kinderen, wat is het moeilijk het Koninkrijk Gods binnen te gaan. Voor een kameel is het gemakkelijker door het oog van een naald te gaan, dan voor een rijke in het Koninkrijk Gods te komen.’ Toen waren ze nog meer verbijsterd en ze zeiden tot elkaar: ‘Wie kan dan nog gered worden?’ Jezus keek hen aan en zei: ‘Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk. Toen nam Petrus het woord en zei: ‘Zie, wij hebben alles prijsgegeven om U te volgen.’ Jezus antwoordde: Voorwaar, Ik zeg u: er is niemand die huis, broers, zusters, moeder, vader, kinderen of akkers om Mij en om de Blijde Boodschap heeft prijsgegeven, of hij ontvangt nu, in deze tijd, het honderdvoudig aan huizen, broers, zusters, moeders, kinderen en akkers, zij het ook gepaard met vervolgingen, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven.