Preek van 26 juli 2020

Preek van 26 juli 2020

“Geef dus uw dienaar een opmerkzame geest, om recht te kunnen spreken voor uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.” Deze woorden sprak Salomo, koning van Israël, tot God die hem in een droom was verschenen. Maar, onlangs is bekend gemaakt dat de rechtszaak tegen de huidige premier van Israël volgend jaar zal worden hervat. De premier wordt er van beschuldigd dat hij van zakenmensen dure cadeaus heeft aangenomen, in ruil voor politieke gunsten. Ook zou hij mediabedrijven in ruil voor positieve berichtgeving voordelen hebben geboden ter waarde van miljoenen euro’s. Deze en andere aanklachten komen voort uit een grootschalig corruptieonderzoek dat drie jaar heeft geduurd.
“Geef uw dienaar een opmerkzame geest”, antwoordt Salomo God in de 1e lezing, “om recht te kunnen spreken voor uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.”
Salomo is in Gibeon, ongeveer tien kilometer ten noordwesten van Jeruzalem, om Jhwh een offer te brengen. Duizend brandoffers offert hij op het altaar aldaar. ’s Nachts, nabij het heiligdom, heeft Salomo een droom. Hij droomt dat God hem verschijnt en vraagt wat hij wilt hebben. Als jonge onervaren koning vraagt Salomo wat hij het meest denkt nodig te hebben, namelijk: een luisterend hart, een opmerkzame geest om recht te spreken, en om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Hier wordt het ideaal gesteld van een aan God welgevallig koningschap. Van de koningen van Israël wordt verwacht dat zij hun persoonlijke wensen en verlangens - zoals: een lang leven, rijkdom en succes in de strijd - ondergeschikt maken aan hun plicht om recht en gerechtigheid in het land te handhaven.
In de loop der tijden is de betekenis van ‘een opmerkzame geest’ - van wijsheid - sterk geëvolueerd. Van praktische kennis over ‘het juiste handelen’, naar ‘leven volgens de Thora’, ‘leven volgens de Geboden Gods’. In de lezing van vandaag, wordt de wijsheid veeleer gezien als een houding, een instelling die met name koningen en regeerders moeten bezitten: inzicht hebben in staatszaken, onderscheid maken tussen goed en kwaad, iemand helpen aan zijn recht (vooral de armen), alsmede gerechtigheid en vrede brengen in het land. Op zich geen ongewone dingen. Het zou tot het dagelijkse takenpakket van koningen en regeerders moeten behoren. Zowel toen, alsook nu. Maar een koning die al deze taken werkelijk ter harte nam, was ook toen even zeldzaam als het vinden van een kostbare schat.
 “Het Rijk der hemelen”, aldus Jezus in het evangelie, “gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond ...”
Het Rijk der hemelen wordt in het evangelie vergeleken, niet met een schat zonder meer, maar met een schat die, in een akker verborgen, door een mens wordt ontdekt. Het punt van de vergelijking ligt hier dus niet alleen bij de schat, maar ook bij dat wat de vinder gaat doen om de schat in handen te krijgen.
“Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker.”
Het opnieuw verbergen van de schat ligt voorledig in de lijn van de toenmalige verhoudingen. De schat maakt immers deel uit van de akker. Pas wanneer hij de akker koopt, is deze - met alles wat hij in de akker vindt - zijn eigendom. Maar daarop wordt in de parabel geen nadruk gelegd. Het is een vanzelfsprekende aangelegenheid. Alle nadruk krijgt de blijdschap over het gevondene. Een blijdschap die zo groot is, dat hij heengaat en alles verkoopt wat hij heeft om de akker te kunnen kopen.
Het zou niet juist zijn hier drie fasen te willen onderscheiden. De ontdekking van het Rijk der hemelen (fase één) zou betekenen: alles prijsgeven (fase twee) om erbinnen te kunnen gaan (fase drie). Evenmin betekent het kopen van de akker dat het Rijk Gods ‘gekocht’ kan worden met geld, goede werken of vroomheid.
Nee, hier gaat het veeleer om het Rijk Gods, dat in en door het woord en werk van Jezus present is. Wie dat ziet - en de leerlingen van Jezus worden geacht dat te zien! - vergaat het als de man die een schat in een akker vond. Zoals er voor deze man nog maar één doel was - de akker waarin hij de schat vond in bezit te krijgen - zo is het ook met hem, die het Rijk Gods in Jezus Christus present weet. Hij richt zich volledig - in woord en daad - op dat koninkrijk, omdat het voor zijn leven een verrijkende schat is.
“Geef uw dienaar een opmerkzame geest”, aldus Salomo in de 1e lezing, “om recht te kunnen spreken voor uw volk en onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad.”
In de 1e lezing is wijsheid een houding, die men zou moeten bezitten: onderscheid maken tussen goed en kwaad, iemand helpen aan zijn recht (vooral de armen), alsmede recht en vrede brengen in het land. Daarmee samenhangend richt in het evangelie een leerling van Jezus zich - in woord en daad, in doen en laten - op het Rijk der hemelen, omdat het voor zijn leven een verrijkende schat is. Een schat, die - zeg maar - een geheel andere ‘schat’ is dan de zaken waar de premier van Israël van wordt verdacht.
En wij? Hoe zit het met ons? Richten ook wij - in het leven van iedere dag, in woord en daad - op het Rijk der hemelen? … Omdat het ook voor ons leven een verrijkende schat is? Amen. 

1e lezing: 1Kon. 3. 5.7-12; 2e lezing: Romeinen 8, 28-30; evangelie: Matteüs 13, 44-52
Evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd zei Jezus tot de menigte: ‘Het Rijk der hemelen gelijkt op een schat, verborgen in een akker. Toen iemand hem vond, verborg hij hem weer, en in zijn blijdschap ging hij alles te gelde maken wat hij bezat en kocht die akker. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een koopman, op zoek naar mooie parels. Toen hij een parel van grote waarde had gevonden, ging hij alles verkopen wat hij bezat en kocht haar. Ook gelijkt het Rijk der hemelen op een sleepnet dat in de zee geworpen, vissen van allerlei soort bijeenbracht. Toen het vol was trok men het op het strand; men zette zich neer om de goede vissen uit te zoeken en in manden te doen, de slechte echter werden weggeworpen. Zo zal het ook gaan op het einde van de wereld: de engelen zullen uittrekken om de slechten tussen de rechtvaardigen uit te zoeken en in de vuuroven te werpen. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Hebt gij dit alles begrepen?’ Zij antwoordden Hem: ‘Ja.’ Hij zij hun: ‘Daarom is iedere schriftgeleerde die onderwezen is in het Rijk der hemelen gelijk aan een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt.’