Preek van 27 juni 2021

Preek van 27 juni 2021

“Tegenwoordig is de meest verschrikkelijk ziekte in het Westen niet TBC of lepra, maar zich ongewenst, ongeliefd en in de steek gelaten voelen.” Het zijn niet mijn woorden, broeders en zusters, maar die van Moeder Teresa van Calcutta. In de afgelopen coronatijd hebben we gezien hoe belangrijk het is om lichamelijke ziekten met medicijnen te kunnen verzorgen, maar meer nog dan dat hebben we gezien dat het enige geneesmiddel voor de eenzaamheid, de verwarring en de wanhoop de liefde is. Dezelfde Moeder Teresa zei: “Veel mensen in deze wereld sterven bij gebrek aan een beetje brood, maar er sterven meer door een gebrek aan een beetje liefde.” Deze woorden vatten heel goed de kern samen van de lezingen van deze zondag.

Nu wij weer langzaam ontwaken uit de lethargie van de coronacrisis, is het gemakkelijk om ons op deze zondag te identificeren met het jonge meisje dat vol beloften, nog zo vol energie en toekomstdromen was, gestorven is. Hoe vaak hebben wij ons niet als haar vader gevoeld en uitgeroepen: “Kom onze wereld toch de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven!” Jezus zegt tot haar: “Ik zeg je, sta op!” Hij spreekt die woorden ook tot ieder van ons. Ik zeg je, sta op!

Wie van ons kent niet dat diepe verlangen om een nieuwe start te mogen maken. Onderlinge relaties kunnen zo vastgelopen zijn dat je intens verlangt naar een uitweg, een nieuw begin. Konden we maar opnieuw beginnen?

Ook ik droom er wel eens van om de resetknop te vinden in dit leven. Al onze apparaten hebben tegenwoordig zo’n resetknop. Wanneer het apparaat is vastgelopen, druk je op zo’n knop en dan wordt alles weer opnieuw opgestart en valt het allemaal weer op de juiste plaats zodat het apparaat doet waarvoor het gemaakt is. Konden we maar zo’n resetknop vinden in ons leven?

In het evangelie van vandaag komen we drie van zulke mensen tegen. Een hooggeplaatste persoon, een doodgewone vrouw en een kind. Of we nu rijk of arm zijn, belangrijk of onbelangrijk, jong of oud: allemaal kennen we dat verlangen naar een nieuw begin. Allemaal zoeken we een uitweg uit een doodlopend iets. De overste van de synagoge – met de naam Jairus -  wil leven voor zijn stervende en later gestorven dochtertje. De vrouw – naamloos – wil zelf leven, rechtop door het leven kunnen gaan. Alle twee hebben ze dat diepe verlangen naar leven.

Beiden vinden in Jezus de resetknop. Zij raken Jezus aan. Het aanraken van Jezus, daar gelooft de vrouw heilig in: “Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.” Dit aanraken is geen grijpen naar iets of iemand, maar een diep geloof in het feit dat Jezus het leven weer nieuw kan maken. Wanneer mensen in de Bijbel God of de heilige dingen van God proberen te grijpen, dan leidt dat onherroepelijk tot de dood. Dit aanraken van Jezus is een daad van geloof in de vernieuwende kracht van God en dat schenkt leven.

Want ja, we kunnen wel verlangen naar die resetknop, maar waarom? Willen wijzelf weer greep krijgen op ons leven of willen wij gereset worden zoals God ons bedoeld heeft als mensen die door God zijn aangeraakt om ten volle te leven en gelukkig te zijn. Jezus aanraken betekent vooral je door Jezus láten aanraken. Dat leert ons het dochtertje van Jairus.

Jezus is dus niet zomaar een medicijn dat je tegen van alles en nog wat kunt slikken. Hij is niet die resetknop die je te pas en te onpas kunt indrukken. Jezus laat zich aanraken door degenen die zich door Hem laten aanraken. Moeder Teresa’s woorden zijn waar: lichamelijke ziekten kun je met medicijnen verzorgen, maar eenzaamheid, verwarring en wanhoop kun je alleen maar genezen door je te laten raken door de liefde die is in Jezus Christus. Van die liefde zijn wij allemaal dragers en in Jezus naam kunnen wij liefde geven, opdat anderen zouden leven. Als Jezus tot ons zegt: sta op, dan worden wij door hem aangeraakt om zelf mensen aan te raken met Jezus’ liefde.


1e lezing: Wijsheid 1, 13-15; 2, 23-24; 2e lezing: 2 Kor. 8, 7. 9. 13-15: evangelie: Marcus 5, 21-43
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was, stroomde veel volk bij Hem samen. Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jairus, de overste van de synagoge. Toen hij Hem zag viel hij Hem te voet en smeekte Hem met aandrang: ‘Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven, kom toch haar de handen opleggen, opdat ze mag genezen en leven.’ Jezus ging met hem mee. Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op. Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed; zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters en haar gehele vermogen uitgegeven, maar zonder er baat bij te vinden; integendeel het was nog erger met haar geworden. Omdat zij over Jezus gehoord had, drong zij zich in de menigte naar voren en raakte zijn mantel aan. Want ze zei bij zichzelf: ‘Als ik slechts zijn kleren kan aanraken, zal ik al genezen zijn.’ Terstond hield de bloeding op en werd ze aan haar lichaam gewaar, dat ze van haar kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust dat er een kracht van Hem was uitgegaan; Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Zijn leerlingen zeiden tot Hem: ‘Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?’ Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had. Wetend wat er met haar gebeurd was, kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen en bekende Hem de hele waarheid. Toen sprak Hij tot haar: ‘Dochter, uw geloof heeft u genezen. Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.’ Hij was nog niet uitgesproken, of men kwam uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap: ‘Uw dochter is gestorven. Waartoe zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?’ Jezus ving op wat er bericht werd en zei tot de overste van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ Hij liet niemand met zich meegaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Toen zij aan het huis van de overste kwamen, zag Hij het rouwmisbaar van mensen die luid weenden en weeklaagden. Hij ging naar binnen en zei tot hen: ‘Waarom dit misbaar en geween? Het kind is niet gestorven, maar slaapt.’ Doch ze lachten Hem uit. Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging met zijn metgezellen en de vader en moeder van het kind het vertrek binnen, waar het kind lag. Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar: ‘Talita koemi’; wat vertaald betekent: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op.’ Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond; want het was twaalf jaar. En ze stonden stom van verbazing. Hij legde hun nadrukkelijk op, dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe, dat men haar te eten moest geven.