Preek van 29 april 2018

Preek van 29 april 2018

Broeders en zusters, vandaag en de volgende zondagen lezen we als evangelielezing uit de zogenaamde ‘Afscheidsrede’ van Jezus. Het zijn enkele hoofdstukken uit het Johannesevangelie waarin de woorden van Jezus die Hij sprak tot zijn leerlingen op de avond vóór zijn lijden en sterven. Het zijn daarom woorden met een bijzonder gewicht.

Vandaag Jezus’ woord over ‘de wijnstok en de ranken’. Voor Jezus en zijn leerlingen, zoals voor alle Joden, is het beeld van de wijnstok en zijn vruchten zeer vertrouwd. Het herinnert hen aan de geschiedenis van hun volk. Hun voorvaderen waren emigranten en gastarbeiders geweest in Egypte. Daarna hadden zij een onrustig en zwervend bestaan geleid in de woestijn. Als Mozes dan tegen het einde van de woestijntocht verspieders uitstuurt om het beloofde land te verkennen, is het eerste wat zij meebrengen één druiventros, zo groot en zwaar dat zij hem met zijn tweeën aan een stok moeten dragen (Ex.23,3;33,28). Het beloofde land als één grote, bloeiende wijngaard waarin elk rustig onder zijn prieel van wijnranken zit met een goed glas superieure wijn, Château-Neuf-du-Pape, of zo iets. Later werd de wijnstok het teken van het volk van Israël, door God geplant en verzorgd, maar ook gesnoeid. De profeet Jesaja heeft er een heel mooi lied over gezongen: ‘het lied van mijn vriend en zijn wijngaard’(Jes.5,1). Daarom ook was boven de ingang van de tempel een reuzegrote wijnrank afgebeeld om elke bedevaartganger eraan te herinneren dat hij tot het volk behoorde dat God had uitverkoren als een uitgelezen wijnstok.

Dat alles staat Jezus voor ogen als Hij zegt: “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken en mijn Vader is de wijngaardenier”. Hij betrekt het nu op zichzelf en op ons, zijn leerlingen, en op de band die ons met Hem verbindt. Van die vitale band hangt heel ons christenzijn af. Het is een sterk beeld. Het betekent immers dat hetzelfde levenssap, hetzelfde leven van de goddelijke wijnstok doorstroomt in de ranken, zijn leerlingen. In die band bestaat onze diepste identiteit. Jezus bedoelt hier niet te zeggen wat wij allemaal moeten doen of laten, dat wij ons moeten inspannen, ons best doen, offers moeten brengen, dat wij de naasten moeten liefhebben, zonden moeten vermijden. Natuurlijk is dat van veel belang. Jezus zal ons elders daartoe aansporen. Maar vóór ons doen en laten, vóór ons moreel handelen ten goede of ten kwade, is er altijd die verbondenheid met Hem, de goddelijke wijnstok. Wij zijn in ons doopsel op Hem geënt. Eens en voorgoed. Dat betekent dat christenzijn meer is dan een moraal, meer dan hart hebben voor de goede zaak, meer dan een levensbeschouwing, die nuttig is voor een gezonde samenleving. Christus is door het geloof aanwezig, leeft in elke christen. Of zoals Paulus zegt: ‘Christus is mijn leven’ (Kol.3,4). Als en in zoverre dat zó is, zit zijn liefde in mijn hoofd en mijn hart, in mijn handen en voeten. Zijn leven, zijn liefde, zijn lankmoedigheid, ze stromen in mij. Zijn wil wordt mijn wil, zijn verlangens mijn verlangens, zijn gebed mijn gebed. Ons dat bewust worden kan een tweede, echte bekering betekenen, ons leven radicaal veranderen.

Om die noodzakelijke en vitale verbondenheid te benadrukken zegt Jezus dat wij ‘in Hem’ moeten blijven. Hij zegt het liefst 8 maal in die enkele evangelieverzen. Maar… hoe blijven wij ‘in Hem’? Hoe blijven wij als ranken verbonden met de wijnstok ‘Christus’? Zoals wij zorgvuldig moeten omgaan met onze relaties, er aandacht en tijd aan moeten besteden om ze te bewaren en te cultiveren, zo moeten wij dat ook doen voor onze relatie met Christus, de wijnstok. Als geliefden door drukte en werk dreigen weg te groeien van elkaar, zeggen ze: ‘we moeten weer meer aandacht en tijd gaan besteden aan elkaar’. Moeten wij dat ook niet tegen onszelf zeggen betreffende onze verbondenheid met Jezus? Bij uitstek doen wij dat in ons gebed. Gebed is toch niets anders dan het cultiveren van onze relatie met God? Bidden is in stilte bij God gaan zitten met weinig of geen woorden. Bidden kan soms zijn het gewoon uithouden, verwijlen bij de onzichtbare God. Zo voeden wij biddend onze verbondenheid met Hem, geven wij Hem de kans goddelijke levenssappen in ons te laten doorstromen. Bidden bevrucht dan ons doen en denken, en doet de vruchten rijpen van onze inzet en toewijding.

"Hierdoor wordt mijn Vader verheerlijkt", zegt Jezus, "dat gij rijke vruchten draagt. Zo zult gij mijn leerlingen zijn". Vruchten dragen, vruchtbaar zijn in woord en daad, is dan geen eigen prestatie meer maar zíjn werk in ons. Het zijn de vruchten van de Geest waarover Paulus spreekt in zijn brief aan de Galaten (Gal,5,22): ‘liefde, vrede, vreugde, geduld, vriendelijkheid, Goedheid, trouw, zachtmoedigheid en ingetogenheid’. Wat zou onze wereld er anders uitzien als er wat meer van die vruchten te vinden waren!

Laten wij daarom nu onze verbondenheid met de ware wijnstok Christus vieren en voeden in deze eucharistie opdat wij ‘door rijke vruchten te dragen de Vader verheerlijken, van harte geloven in de Heer Jezus en elkaar lief te hebben zoals Hij ons bevolen heeft’. Amen.

1e lezing: Hand. 9, 26-31; 2e lezing: 1 Joh. 3, 18-24; evangelie: Joh.15, 1-8
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
in die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen; “Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijnbouwer. Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt Hij af; en elke rank die wel vrucht draagt zuivert Hij, opdat zij meer vrucht mag dragen. Gij zijt al rein dank zij het woord dat Ik tot u gesproken heb. Blijft in Mij, zoals Ik in u. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf, maar alleen als zij blijft aan de wijnstok, zo gij evenmin, als gij niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij de ranken. Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht, want los van Mij kunt gij niets. Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij weggeworpen als de rank en verdort; men brengt ze bij elkaar, gooit ze in het vuur, en ze verbranden. Als gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat gij wilt en gij zult het krijgen. Hierdoor wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij rijke vruchten draagt; zo zult gij mijn leerlingen zijn.”