Preek van 29 mei 2022

Preek van 29 mei 2022

Een van de meest indringende dingen die je mag ervaren is wanneer iemand vanuit zijn diepste wezen voor je bidt. Je kan een prachtig gesprek hebben met iemand dat zelfs beklijft en dat je nooit kunt vergeten. Een gesprek van hart tot hart. Wanneer iemand je verdriet, je zorg óf je blijdschap, je dankbaarheid met je deelt en dit bij God neerlegt, dan gebeurt er toch iets anders. Je wederzijdse relatie en je verhouding tot God gaat dan soms het menselijke te boven. Zo zal ik nooit het bezoek van de chirurg vergeten na afloop van mijn derde schouderingreep. Na de gebruikelijke formaliteiten en informatieve vragen werd het eventjes heel stil en zei hij plots met zachte stem: “Broeder David, ik kan enkel nog voor je bidden.” Zelf kon ik van verbazing geen enkel woord uitbrengen. Ik schaamde me zelfs dat ik als monnik dit geschenk mocht ontvangen en wel uit de mond van de professor van een faculteit die weinig op heeft met kerk en geloof. De relatie chirurg patiënt oversteeg op dat moment het functionele.
Vandaag hoorden wij in het evangelie het slot van Jezus’ Hoogpriesterlijk gebed. Een gebed als slot van afscheidsrede. Mooier dan met een gebed kan Hij achter zijn zending dit orgelpunt niet plaatsen. Want een weinig later zal Hij na een korte doodstrijd de laatste beker drinken. Hij zal zich tot het uiterste wegschenken uit liefde voor de mensen. Zo heeft zijn hemelse Vader het gewild. Dat diepste levensgeheim spreekt Hij nu uit in het bijzijn van zijn leerlingen. Ditmaal niet tót zijn leerlingen zoals voorheen, maar rechtstreeks tot zijn Vader. Een gebed als slot van zijn afscheid dat de meest intieme bladzijde van heel de H. Schrift kan genoemd worden. De samenvatting ook van de spiritualiteit van het Johannesevangelie. Met eerbied en schroom mogen wij luisteren en bidden met Hem tot God, onze Vader. Jezus bidt dat wij in eenzelfde eenheid met elkaar en met God mogen leven als Hij gedurende zijn aardse leven voortdurend heeft geleefd. Want Hij en de Vader zijn één over dood en verheerlijking heen. “Vader, ik bid ook voor hen die door hun woord in mij geloven’ opdat zij allen één mogen zijn, zoals Gij in Mij en Ik in U. Dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld mag geloven dat Gij Mij gezonden hebt”. Het zijn vertrouwde woorden in de oren die wij elk jaar gedurende de week van de eenheid bidden. Momenten waarop wij die eenheid voelen en versterken. Deze woorden mogen we evenwel niet als zijn testament verstaan. Niet als een laatste aansporing, als een ultieme wilsbeschikking maar als de verzuchting om wat Hem ten diepste bekommert. Het was Jezus’ bedoeling niet om zijn leerlingen een laatste maal de les te spellen. Het is een gebed waarmee Hij zijn aardse leven afsluit en dit leven in het volle vertrouwen in de handen van God legt. Zijn grootste bekommernis daarin betreft de eenheid.
Hij bidt dat wij één mogen zijn, dat wij in eenheid leven met Hem en met zijn Vader. Veelal zoeken wij die eenheid in uniformiteit, in gelijkvormigheid waarbij de buitenkant, de uiterlijke vorm het waarmerk is. Wanneer ieder zich conformeert aan een extern gezag. En wanneer allen dan samen de rijen sluiten en onze neuzen in eenzelfde richting plaatsen, dan is de eenheid bereikt want dat is mooi om te zien. Voorbeelden hoeven we niet te noemen, want die zijn legio. Eén voorbeeld wil ik toch weerhouden omdat het zo herkenbaar is. In veel situaties en vooral toch in liturgische samenkomsten zijn wij steevast meer bekommerd om de afwezigen, in plaats dat we ons in eenheid verbonden weten met hen die wél aanwezig zijn. Eén zijn betekent dan er lichamelijk bij horen. Of je al dan niet aan die aanwezigheid een zinvolle of een gemeenschappelijke invulling geeft, is bijzaak. Omgekeerd kan iemand noodgedwongen afwezig zijn terwijl deze zich toch heel diep verbonden voelt met de vierende gemeenschap. En intimi zullen dit maar al te goed begrijpen en naar waarde schatten.
Jezus heeft het over dit diepere niveau van eenheid. Niet het niveau van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’, niet van gelijkvormigheid maar van gelijkgezindheid. Dat is het onderliggende niveau waarop wij met zijn tweeën in het huwelijk of met zijn allen in een kloostergemeenschap ons één voelen. Eén over wat ieder van ons gelooft, wat ons inspireert, waarover we het eens zijn, wat ons kracht en bemoediging biedt, wat het betekent dat wij geloven. Ja, wat onze vriendschap, ons huwelijk of onze gemeenschap voor ons persoonlijk betekent. Zo’n gesprekken zijn niet alledaags maar wel onvergetelijk want we worden daardoor ten diepste bemoedigd en gesterkt in ons samenleven, in onze inzet, onze liefde. Op zo momenten spreken we aarzelend, zoeken we naar het gepaste woord en luisteren we meer dan dat wij zelf aan het woord zijn. Wij luisteren en herkennen ons in de ander, in de diepe eenheid die ons bindt. Een eenheid die niet afgedwongen maar geschonken wordt. De eenheid tussen Vader, Zoon en H. Geest waaraan wij deelachtig zijn. Wanneer wij het als monniken in gemeenschap over belangrijke levenswaarden hebben en we meer luisteren naar elkaar dan dat we zelf aan het woord zijn, dan is die eenheid voelbaar en gaan we na afloop met een dankbaar hart uit elkaar. Een sfeer, soms van korte duur, maar wel duurzaam. Heel anders dan wanneer het om praktische afspraken gaat die eenstemmigheid vragen. Zo ook wanneer wij in een boeteviering onze menselijke zwakheid herkennen en ons gemeenschappelijk falen tot God uitspreken. Dan gedenken wij zingend en biddend dat waar wij met twee of meer samenzijn in Jezus’ naam Hij daar ook daadwerkelijk aanwezig is. Dan stralen wij – soms even – de geest en de inspiratie uit die Jezus bezielde Toen Hij nog onder ons toefde en die Hij ons als opdracht meegaf. Daar is de eenheid en verbondenheid niet zozeer te zoeken in eenzelfde leer dan wel in de eensgezinde geest die ons allen bezielt. Dan zouden wij het met de woorden van Huub Oosterhuis willen uitzingen dat wij niet uit elkaars genade vallen en doelloos en onvindbaar zijn. Maar dat wij de Geest uitstralen die Jezus bezielde.

1e lezing: Hand. 7, 55-60; 2e lezing: Apok. 22, 12-14. 16-17. 20; evangelie: Johannes 17, 20-26
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: ‘Heilige Vader, niet alleen voor hen bid Ik, maar ook voor hen die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen een mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt, opdat zij een zijn zoals Wij een zijn: Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt een zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad. Vader, Ik wil dat zij die Gij Mij gegeven hebt met Mij mogen zijn waar Ik ben, opdat zij mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, daar Gij Mij lief hebt gehad voor de grondvesting van de wereld. Rechtvaardige Vader, al heeft de wereld U niet erkend, Ik heb U erkend, en dezen hier hebben erkend dat Gij Mij gezonden hebt. Uw naam heb Ik hun geopenbaard en Ik zal dit blijven doen, opdat de liefde waarmee Gij Mij hebt liefgehad, in hen moge zijn en Ik in hen.’