Preek van 7 april 2019

Preek van 7 april 2019

Wij, mensen, zusters en broeders, kunnen hoogst verontwaardigd zijn over de misstappen van anderen, en dat niet alleen als wijzelf er het slachtoffer van zijn. Je moet er de krant maar op naslaan: misstappen en misplaatst gedrag van vooral falende overheden worden breed uitgemeten: zo iemand moet, met foto en al, aan de schandpaal.. Hoe tolerant we ook zeggen te zijn, vergelding wordt geëist, koppen moeten rollen! Barbertje moet hangen!
Zulk een verontwaardiging staat te lezen op de gezichten van de Schriftgeleerden en de farizeeën die bij Jezus een vrouw brengen die op overspel is betrapt. Zij zijn het roerend eens met de strenge bepalingen die Mozes voor zo’n geval heeft voorzien (Lev. 20,10 en Deut. 22,22-24). ‘Deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel en moet dus volgens de wet van Mozes gestenigd worden’. Hun verontwaardiging hoeft niet gehuicheld te zijn. Wij weten ook dat overspel veel kwaad kan veroorzaken, bij de bedrogen echtgenoot of echtgenote, bij de kinderen vooral. Kwaad is nooit goed te praten, maar moet met wortel en tak uitgeroeid worden.
Jezus reageert laconiek en deelt hun verontwaardiging niet. Zij moeten zelfs aandringen om een antwoord te krijgen. En dat antwoord valt heel anders uit dan zij verwachten: ‘wie onder u zonder zonde is, hij werpe de eerste steen’. Geen veroordeling of berisping aan het adres van de vrouw. Integendeel, ‘Ik veroordeel u niet’. Bagatelliseert hij niet de misstap van deze vrouw? Heeft Hij misschien alleen oog voor de verzachtende omstandigheden? Houdt Hij er een doofpotcultuur op na? Onderschat Hij met zijn barmhartigheid niet de ernst en de gevolgen van de zonde?
De houding van Jezus vandaag roept bij ons vragen op. Lijkt Hij dan niet al te gemakkelijk over de zonde heen te stappen? Hebben degenen dan gelijk die zeggen dat je niet te gauw van zonde moet spreken? Is alle kwaad niet te herleiden tot ongelukkige beslissingen, beroerde omstandigheden, erfelijke belasting, psychische onmacht, een jeugdtrauma? Of is de oorzaak een kronkeltje in de hersenen dat nu per ongeluk verkeerd zit? Is elke ‘zonde’ eigenlijk niet te herleiden tot ‘menselijke zwakheid’? Spreken ook wij niet liever over fouten en zwakheden dan over zonde? Is er wel vrijheid in het spel als de mens iets verkeerds doet?
Er schuilt veel waars in deze zienswijze. Iedereen torst een heel stuk onvrijheid met zich mee. Maar het is toch riskant te stellen dat al het kwaad zich buiten onze vrijheid voltrekt, dat wij daar geen verantwoordelijkheid voor dragen. Wat blijft er dan over van de waardigheid en de vrijheid van de mens? Wordt het mens-zijn dan niet herleid tot een zombie-achtig bestaan, zonder normen en waarden? Bepaalt dan niet het lot mijn gedrag en niet ikzelf?
Als God over de zonde heenstapt, dan is het niet omdat hij die vergoelijkt en ontkent. Integendeel! Hij neemt de zondige mens en zijn zonde heel serieus. Maar God kijkt de zondige mens aan met liefde en niet verwijtend en veroordelend. God zegt nooit: ‘eens een dief, altijd een dief’. Niemand wordt door Hem vastgepind op zijn fout verleden. De grote, ongeveinsde liefde van God ziet alles, ook de zonde, maar achter de zonde ziet Hij ook de angst, het verlangen naar bevrijding en nieuw leven, én de onmacht van de mens om er zelf uit te komen. God haast zich deze zondige mens tegemoet met een overmaat aan hartelijkheid en warmte. Hij is barmhartigheid. Barmhartigheid doet altijd wonderen. Verontwaardiging zelden. Wat Jezus dan tegen de vrouw zegt: ‘ga heen en zondig niet meer’ is niet alleen een vrome wens. Niet meer te zondigen, Jezus heeft het voor haar mogelijk gemaakt omdat zij zich weer gezien en aanvaard weet. “De Heer heeft mij gezien, en onverwacht ben ik opnieuw geboren en getogen’.
Het evangelie vandaag stelt ons de lastige vraag hoe wij omgaan met het kwaad, met de zonde in ons midden. Er is veel verontwaardiging over het kwaad van anderen En men gunt de ander die verkeerd deed geen nieuw begin. Vergeving, en de bereidheid tot vergeving, het is heus niet hetzelfde als bagatellisering van het kwaad. Is vergeving en de bereidheid tot vergeving dikwijls niet ver te zoeken? Ontbreekt het daar ook niet te dikwijls aan ook in al wat met vreselijke misbruiktragedie te maken heeft in de kerk en daarbuiten? Hoe gaan wij om met het kwaad in ons midden? Het antwoord krijgen wij pas als wij ervaren hoe God met óns kwaad omgaat.
Wij staan als christenen voor de moeilijke opdracht om, zoals Sint Benedictus in zijn Regel zegt (RB.64,11), ‘het kwaad en de zonde te haten en de betreffende broeder lief te hebben’. Helende en genezende zorg voor de zwakke broeder betekent echter nooit dat men het kwaad moet laten voortwoekeren. Het moet met wortel en tak uitgeroeid worden (RB.2,26). Maar strengheid en onverbiddelijkheid moet altijd gepaard gaan met bemoediging en met de kans opnieuw te mogen beginnen. Want, zegt Benedictus, ‘de liefde voor de broeder die misdoet moet nog groeien en door allen moet voor hem gebeden worden’(RB.27,4).
Laten wij tegen elkaar zeggen, zoals God het aan ieder van ons zegt: ‘Denk niet meer aan het verleden, ‘ sla toch geen acht op wat reeds lang voorbij is: Ik onderneem iets nieuws, het begin is er al, ziet ge het niet?’
Broeders en zusters, over twee weken is het Pasen. Is deze tijd geen gelegenheid om met ons eigen kwaad, met onze eigen zonden naar de Heer toe te gaan? Een gelegenheid ook om te genezen van de verontwaardiging over het kwaad van anderen? Laten wij het goed onthouden: Jezus zegt het tot ieder van ons: ‘alleen wie zonder zonde, is mag de eerste steen werpen!’ Maar Hij zegt ook: ’Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig van nu af niet meer’.

1e lezing: Jozua 43, 16-21; 2e lezing: Filippenzen 3, 8-14; evangelie: Johannes 8, 1-11
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg. ‘s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Toen brachten Schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw die op overspel was betrapt. Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt, terwijl ze overspel bedreef. Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen zulke vrouwen te stenigen. Maar Gij, wat zegt Gij ervan?’ Dit bedoelden ze als een strikvraag in de hoop Hem ergens van de te kunnen beschuldigen. Jezus echter boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond. Toen ze bij Hem aanhielden met vragen, richtte Hij zich op en zei tot hen: ‘Laat degene onder u die zonder zonden is, het eerst een steen op haar werpen.’ Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond. Toen zij dit hoorden, dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst, totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw, die nog midden in de kring stond. Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar: ‘Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? Zij antwoordde: ‘Niemand, Heer.’ Toen zei Jezus tot haar: ‘Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer.’