“Ik snap niet waarom mensen er altijd maar vanuit gaan dat het goedkomt, terwijl er ieder jaar wel iets gebeurt waardoor het misgaat. De chocoladeletters worden verkeerd ingepakt, is het grote boek weer zoek, ligt het in een grote kluis, is de code zoek. Het is vroeger allemaal gebeurd en het kan zo weer gebeuren.” Aan het woord is de Hoofdpiet uit het Sinterklaasjournaal. Een opmerking van presentatrice Merel Westrik dat ‘het allemaal wel meevalt’, wuift hij weg. Zijn advies? Iedereen moet een noodpakket in huis halen. “We hebben met z’n allen veel te lang gedacht dat ons niks kan overkomen. Maar het kan wel. Het kan elk moment, en daar moet iets aan gebeuren”, aldus de Hoofdpiet. “Om te beginnen zou iedereen een noodpakket in huis moet hebben om het Sinterklaasfeest door te komen voor als er iets misgaat. Want het is niet de vraag, Merel, óf er iets misgaat, maar het is de vraag wanneer er iets misgaat.” Daarom, zo luidt zijn advies, moet iedereen beter op een noodsituatie zijn voorbereid.
Maar dan, hoorden wij zojuist in de eerste lezing, “op die dag zal een twijg ontspruiten aan de stronk van Jesse en een scheut uit zijn wortels zal vrucht dragen.”
De eerste lezing is genomen uit de profeet Jesaja. Als prediker staat Jesaja in zijn eigen tijd, en richt hij zich tot zijn tijd- en landgenoten. Vanuit zijn kritische analyse van de samenleving confronteert hij het volk met de realiteit, en met de consequenties daarvan voor de toekomst. Deze kunnen heil of onheil brengen. Zo klinken er woorden van protest tegen sociaal onrecht, tegen een incompetente regering, alsmede tegen een cultus zonder inhoud.
Maar hiermee is het verhaal nog niet ten einde. De lezing van vandaag laat zien dat het volk Israël toch nog een toekomst heeft. Immers, ofschoon de nakomelingen van Isaï, de vader van David, tot een uitgedroogde stronk zijn geslonken, zal daaruit toch nieuw leven ontspruiten. Op deze ‘twijg’ zal Gods geest rusten die hem de geestelijke eigenschappen zal schenken die een koning nodig heeft. Zo wordt hij niet alleen met wijsheid, inzicht, beleid en sterkte begiftigd, maar ontvangt hij ook de ‘kennis van Jhwh’ die hij aan het volk doorgeeft. Op deze wijze kan de ‘kennis van Jhwh’, en daarmee ook barmhartigheid en gerechtigheid, het hele land vervullen en de gehele schepping doortrekken. Immers, er zal niet alleen vrede en harmonie heersen tussen de mensen onderling, maar ook tussen de dieren. Sterker nog: er zal zelfs geen gevaar zijn wanneer een kind bij het hol van een adder speelt. Wanneer Jesaja’s toehoorders dit in praktijk brengen, zullen zij dan nog noodpakketten nodig hebben?
Maar, zo roept Johannes de Doper zijn publiek toe, “wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de komende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering.”
Johannes de Doper treedt op in de woestijn van Judea. Gelijk de profeten uit het Oude Testament, houdt ook hij zijn tijdgenoten een spiegel voor, en stelt hij de misstanden van zijn tijd aan de kaak. Scherp worden zijn woorden, wanneer hij ziet dat er farizeeën en sadduceeën komen om door hem gedoopt te worden. “Addergebroed”, roept Johannes hen toe, “wie heeft u voorgespiegeld dat ge de komende toorn kunt ontvluchten?” Bij dit beeld - scherp en weinig vleiend! - gaat het om giftige adders die bij brand instinctmatig naar een veiliger plek vluchten. Gelijk adders, vluchten ook deze farizeeën en sadduceeën voor de komende toorn van God, die als een verterend vuur naderbij komt. Door de farizeeën en sadduceeën ‘addergebroed’ te noemen, beschuldigt Johannes hen niet alleen van bedrog en corrupt leiderschap. Ook krijgen zij in krasse taal te horen dat enkel bekering en doop niet voldoende zijn - het zijn geen noodpakketten -, maar dat deze ook in daden moeten worden omgezet. Bekering en concrete daden van naastenliefde zijn twee kanten van dezelfde medaille.
En juist zij, de farizeeën en sadduceeën, krijgen dat te horen. Zij die menen dat de komende toorn van God hen niet zal raken, omdat ‘Abraham hun vader is.’ Wat in het toenmalige Jodendom een reden was om trots op te zijn, is nu van geen enkele waarden meer. De waardepapieren zijn waardeloos geworden, omdat de ‘dekking’ - het hebben van Abraham tot vader - is opgeheven. Zij die menen gered te zijn omdat zij Abraham tot vader hebben - alsof hij een soort noodpakket is -, krijgen nu te horen dat zij ‘addergebroed’ zijn, en liever vruchten moeten voortbrengen die passen bij bekering. Zoals: daden van barmhartigheid, gerechtigheid en naastenliefde. Wanneer zij dit in praktijk brengen, zullen zij dan nog noodpakketten nodig hebben?
En wij? Geldt dit ook voor ons? Voor onze gemeenschap? Onze omgeving? Onze samenleving? In de lezingen van vandaag horen wij hoe Jesaja en Johannes de Doper - ieder in zijn eigen tijd en context - de misstanden binnen de eigen gemeenschap aan de kaak stellen, en hun tijdgenoten oproepen om zich te bekeren. Niet door zich enkel te bekeren, maar ook door dit in concrete daden van naastenliefde om te zetten. Niet alleen toen, maar ook nu, vandaag de dag. Want komen ook wij van tijd tot tijd tot inkeer? En proberen wij een ander, een beter leven te leiden? Of zoeken wij ons heil, om het in de stijl van de Hoofdpiet uit het Sinterklaasjournaal te zeggen, veeleer in het verkrijgen en gebruiken van noodpakketten? Wat zal hierop ons antwoord zijn? Amen.
1e
lezing: Jesaja 11, 1-10; 2e lezing: Romeinen 15, 4-9; evangelie: Matteüs 3, 1-12
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die dagen kwam Johannes de Doper en predikte in de woestijn van Judea: ‘Bekeer u, want het Rijk der hemelen is nabij.’ Deze toch is het die de profeet Jesaja bedoelde, toen hij zei: Een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht. Johannes nu droeg een kleed van kameelhaar en een leren gordel om zijn lenden. Zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing. Toen trok Jeruzalem, Judea en heel de Jordaanstreek naar hem uit en zij lieten zich door hem dopen, terwijl zij hun zonden beleden. Maar toen hij vele Farizeeën en Sadduceeën zag komen om gedoopt te worden, sprak hij tot hen: ‘Adderengebroed, wie heeft u voorgespiegeld, dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten? Brengt dus vruchten voort die passen bij bekering, en neemt niet een houding aan alsof ge bij uzelf zegt: Wij hebben Abraham tot vader! Waarachtig, ik zeg u, dat God de macht bezit voor Abraham uit deze stenen kinderen te verwekken! Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen. Elke boom dus die geen goede vrucht draagt, wordt omgekapt en in het vuur geworpen. Ik doop u met water, opdat ge u bekeren moogt; Hij die na mij komt, is sterker dan ik, en ik ben niet waardig Hem van zijn sandalen te ontdoen. Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur. De wan heeft Hij in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer grondig zuiveren; zijn tarwe zal Hij in de schuur verzamelen, maar het kaf verbranden in onblusbaar vuur.’