Preek van 8 augustus 2021

Preek van 8 augustus 2021

Vermoedelijk moet de eerste mens nog geschapen worden die zich nooit eens als Elia gevoeld heeft. Wij zijn allemaal wel eens moe, we zijn hét dan moe. “Het wordt me teveel, Ik ben het spuugzat.’ zeggen we dan. “Het hoeft niet meer. Heeft dit nog wel zin?” Het klinkt als een vraag, maar lijkt meer op een schreeuw in de woestijn. Situaties waarin mensen het eens helemaal zat zijn zullen wel heel verschillend zijn. Denkend aan Elia zie ik dan – zeker in onze tijd – veel gelijkaardige situaties voor me. Ik noem er maar één. Een jonge leerkracht, net afgestudeerd in de godsdienstwetenschappen stapt voor het eerst een klas in, met ongeïnteresseerde pubers van vijftien jaar. Hij heeft net zijn handboek geopend of de leider van het bonte gezelschap roept zonder zijn hand op te steken: “Meneer, ge gaat ons toch ook niet opnieuw over Jezus en de Bijbel vertellen, zeker!?!” En daarmee is de toon gezet. Vergeet maar je mooie lesvoorbereiding. Uit verhalen weet ik dat dergelijke drama’s zich ook vandaag nog voordoen. Jonge idealistische en overtuigde docenten worden meteen gekraakt. Sommigen voor heel hun verdere loopbaan.

Bij Elia liep het niet zo vlug. Hij was een vurige profeet die onverschrokken tegen de afgoderij in zijn dagen ten strijde trok. Hij sloot geen compromissen, zelfs niet met de koning en de koningin. Én hij bleef maar vragen om trouw te blijven aan de ene ware God. Maar ook hij blijkt op de duur bang te worden, moe te raken en het allemaal zat te zijn. ‘Ik kan niet meer,” klaagt hij tot God ‘laat me maar dood gaan.’ Hij vlucht de woestijn in, want hij ziet het niet meer zitten. En dit zitten wordt liggen, wordt slapen in n de hoop om al die negativiteit kwijt te raken. Hij weigert nog verder mee te werken met God. Zijn leven en roeping van profeet geeft hij daarmee op. Ingrijpender dus dan iemand die uittreedt, zijn ambt neerlegt of de huwelijksbelofte breekt. De weigering van Elia om nog verder te leven is een harde kaakslag aan het adres van zijn Schepper. Kiezen voor de dood en niet voor het leven, zoals deze grote profeet hier doet, dat is de meest radicale manier om te breken met de God van alle leven. Maar God die grenzeloos barmhartig is laat zelfs zijn afvallige profeet niet vallen. Net als eeuwen daarvoor in diezelfde woestijn heeft de Heer ook nu het geklaag en het gemor gehoord. Ditmaal stuurt hij een engel die met eenzelfde bevel komt als Jezus later aan de lamme zal geven: “Sta op, neem je bed op en loop.” “En eet!”, het is een verrijzenisbevel. Een bevel tot eten als teken van leven dat ook Jezus gaf na de opwekking van de dochter van Jaïrus. Zo ook voor de menigte die naar Jezus kwam luisteren in de woestijn. En toch is dit echte brood niet voldoende. Het is slechts de opstap die voert naar dat andere brood. Dat brood dat nooit vergaat. Dat brood dat eeuwigheidswaarde bezit en leven voortbrengt dat eeuwig duurt. “Een mens leeft niet van brood alleen maar van elk woord dat uit de mond van God komt.” had Jezus geantwoord aan de verleider in de woestijn.. Twee betekenissen, met andere woorden, voor ‘voedsel’. Een mooi voorbeeld daarvan vinden we in de Regel van Benedictus, met name in het hoofdstuk ‘Over de weekbeurt van de lezer’. Daarin schrijft hij: “Tijdens de maaltijd van de broeders mag de lezing nooit ontbreken” (RB 38,1). Tijdens de maaltijd stillen we niet enkel onze honger maar voeden en versterken we in stilte onze inwendige mens door al etend onze geest te voeden met het Woord Gods. Omwille dat het Jezus te doen was om dit tweede en uiteindelijke voedsel spreekt de evangelist nooit over wonderen maar over ‘tekenen’. Jezus stilt de honger van de mensen als teken dat het Hem uiteindelijk om het geestelijk voedsel gaat. Wanneer een mens ten diepste wil leven, dan is hij aangewezen op dit ‘hemelse brood’. En tot grote ergernis van bepaalde toehoorders voegt Hij er nog aan toe: “Ik ben dat hemelse brood!”. ‘Ik voed de mens met Mijzelf opdat de mens het levensgeluk niet in het vergankelijke zou zoeken maar het enkel in Mij kan vinden.

Wanneer Jezus zegt dat Hij ‘het brood is dat leven biedt’ en dat al wie zich met dit brood voedt, eeuwig leven in zich heeft, dan stelt Hij ons de vraag waarmee wij ons voeden in het dagelijks leven. Waar wij onze levenskracht halen, niet om geleefd te worden maar om werkelijk in alle vrijheid te leven. Daarvoor moet een mens de kracht en het geloof van elders halen. Maar Jezus is Iemand die niet wacht op de vraag van een mens. Net zoals Hij toen die duizenden verzadigd had omdat hij met hen begaan was, en niet omdat ze naar voedsel hadden gevraagd, net zó biedt Hij zich dagelijks of wekelijks ongevraagd aan elke mens aan: ‘Luister naar mijn Woord dat komt van God en eet van mijn Lichaam zodat ik in u kan wonen en u kan bezielen.’ Zijn Woord in de H. Schrift lezen, het beluisteren en overdenken, aanzitten aan de tafel van Jezus Christus: het zijn de twee belangrijke wegen die ons kracht geven om het eeuwig leven in ons te bewaren. Om te weerstaan aan elke vorm van dood die ons dagelijkse leven bedreigt. Zijn woord en zijn Lichaam geven ons sterkte na een diepe teleurstelling of een zware ontgoocheling. Want ieder die zich met Christus voedt maakt geleidelijk ruimte vrij opdat Christus bezit van hem mag nemen. Wanneer wij het bevel van de engel aan Elia: ‘Sta op en eet’ uit de eerste lezing verbinden met de woorden van die grotere Engel uit de tweede lezing die zei: ‘Ik ben het brood des levens’, dan horen we daarin de stem van Jezus tot ieder van ons: Sta op uit uw ellende, uw slaap, uw vlucht en eet van het Brood dat ik u geef, dan leef Ik in u en gij in Mij.” Sprekend tot de doopleerlingen die in de paasnacht voor het eerst de communie ontvingen drukte Augustinus dit kernachtig uit: “Ontvang wie gij zijt en wordt wat gij ontvangt” (Augustinus, Sermo CCXXVII)

1e lezing: 1Kon. 19, 4-8; 2e lezing: Efeziërs 4, 30-32; 5, 1-2: evangelie: Johannes 6, 41-51
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die tijd morden de Joden over Jezus, omdat Hij gezegd had: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald,’ en zij zeiden: ‘Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, en kennen wij zijn vader en moeder niet? Hoe kan Hij dan zeggen: Ik ben uit de hemel neergedaald?’ Maar Jezus sprak tot hen: ‘Mort toch niet onder elkaar. Niemand kan tot Mij komen, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Er staat geschreven bij de profeten: En allen zullen door God onderricht worden. Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft, komt tot Mij. Niet dat iemand de Vader gezien heeft, alleen Degene die uit God is, heeft de Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen, die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.’