Preek van 8 januari 2017

Preek van 8 januari 2017

Er komen wijzen aan. Het is daags na 15 maart in Den Haag, de hofstad. Er komen wijzen aan en vragen: “welk kabinet kunnen wij hier formeren? Want wij hebben de verkiezingsuitslag gezien, en zijn gekomen om Nederland een gemeenschap te doen zijn.”

Ja, maar wat voor een soort gemeenschap? Voor welk Nederland is er dan gekozen? In het Nederland van na de Tweede Kamerverkiezingen is het altijd zomer, en schijnt overal de zon. Althans, als je afgaat op de foto’s in de verschillende partijprogramma’s. Nederland is daar een fietsland, waar iedereen lacht, waar een dansende robot ouderen opvrolijkt, of waar vaders en zonen koekjes bakken. Waar artsen stethoscopen dragen, agenten te paard zitten, en zonnepanelen geïnstalleerd worden.

Maar naast al deze zonovergoten toekomstverwachtingen, moet er ook iets veranderd worden. Er wordt onder de burger ontevredenheid gesignaleerd, een gevoel van onzekerheid en toenemende tweedeling. Problemen en bedreigingen liggen overal en altijd op de loer. “Wij zijn de eersten die ons zorgen maken of onze kinderen het beter zullen krijgen dan wij, zowel in materiële als in immateriële zin” (PvdD). Kunnen er dan überhaupt nog wijzen aankomen?

Want “duisternis bedekt de aarde”, hoorden wij zojuist in de 1e lezing, “het donker de volkeren, maar over u gaat de Heer op en zijn glorie is boven u verschenen.”

Het is donker in Israël. De zon van recht en gerechtigheid schijnt niet meer. Maar dan vindt er een ommekeer plaats. Boven de stad Jeruzalem laat God weer de zon van barmhartigheid en gerechtigheid opgaan. Zijn licht, zijn heerlijkheid, laat hij over hen stralen. Hij wil weer opnieuw onder de mensen verblijven. God wil weer onder zijn volk leven.

Nadrukkelijk wordt hier verwoordt dat deze belofte alle volkeren omvat, dus universeel is. En toch moet het in Israël verwezenlijkte recht de andere volkeren tot voorbeeld zijn. Niet omdat Israël beter is dan de andere volkeren, maar omdat Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid maatstaf is voor alles en iedereen. Dit moet zichtbaar gemaakt worden in het gedrag, in het doen en laten van zijn volk. Hierdoor, aldus Jesaja, zullen de volkeren - en vermoedelijk ook de in ballingschap levende Israëlieten - op weg gaan naar dit licht. De gehele schepping, met al haar volkeren en het beste wat ze te bieden heeft, zoals goud en wierook, komt naar Jeruzalem. Kunnen er dan toch nog wijzen aankomen?

En zij vragen, aldus Matteüs, “Waar is de pasgeboren koning der Joden? Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.”

Er komen wijzen aan. Wijzen, die in het oosten een koningster gezien hebben, komen naar de koningsstad Jeruzalem. De stad waar de beruchte en door joden gehate koning Herodes leeft en regeert. Maar deze komst blijkt een vergissing te zijn. Niet in de koningsstad Jeruzalem moeten zij zijn, maar elders. Herodes wordt ongerust. Zijn schrik en ontsteltenis zijn, vanwege zijn wreedheid, terreur en intimidatie, niet vreemd. In de laatste jaren van zijn leven is hij bijzonder achterdochtig, en beducht voor een rivaal. Vandaar ook, dat geheel Jeruzalem met hem verontrust is, want men vreest terecht voor de terreur en woede-uitbarstingen van deze tiran.

De vraag van de wijzen roept bij Herodes echter meer wakker dan alleen het spookbeeld van een politieke rivaal. In zijn vraag aan de hogepriesters en schriftgeleerden vraagt hij niet zozeer naar de geboorteplaats van de ‘koning der joden’, maar veeleer naar die van de Christus, de Messias. In hun antwoord reiken de godsdienstige leiders Herodes meer informatie aan, dan hij van hen gevraagd had. Met het mengcitaat uit het Oude Testament brengen zij naar voren dat Bethlehem, de stad van David, een rivaliserende positie zal innemen ten opzicht van het religieuze en politieke centrum Jeruzalem. Ook geven zij een beschrijving van de toekomstige heilsfiguur, namelijk: een leider die herder zal zijn over Israël, het volk van God, zoals David dat ook is geweest.

De stad en geboorteplaats is gevonden. De wijzen, die in het geheim bij Herodes ontboden zijn, gaan meteen op weg. Bij nacht in den vreemde, op een vreemde weg van Jeruzalem naar Bethlehem.

Er komen wijzen aan. Het is daags na de Tweede Kamerverkiezingen in Den Haag, de hofstad. Voor wat voor een gemeenschap gaan wij dan kiezen? Hoe moet Nederland na 15 maart eruit zien? Als ‘een verbonden samenleving’(PvdA), waar we ‘hoopvol realistisch’ zijn (CU), ‘vasthouden aan onze idealen’ (PvdD), en waar ‘kansen zijn voor iedereen’ (D66)? Of als een land dat ‘weer van ons’ is (PVV), en waar ‘nu wij’ (SP) aan bod zijn? Of misschien toch als een land waar Gods’ barmhartigheid en rechtvaardigheid zichtbaar wordt in ons gedrag, in ons doen en laten (1e lezing), en waar bestuurders geen tirannen zijn maar herders (evangelie)? Voor wat voor een gemeenschap gaan wij met wijsheid kiezen?

Er komen wijzen aan, en vragen: “welk kabinet kunnen wij hier formeren? Want wij hebben de verkiezingsuitslag gezien, en zijn gekomen om Nederland een gemeenschap te doen zijn.” Ja, maar wat voor een soort gemeenschap? Amen.

1e lezing: Jesaja 60, 1-6; 2e lezing: Efesiërs 3, 2-3a.5-6; evangelie: Matteüs 2, 1-12.
De evangelietekst uit de Willibrordvertaling 1978:
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus, dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk. Deze volkstelling had voor het eerst plaats toen Quirinius landvoogd van Syrie was. Allen gingen op reis, ieder naar zijn eigen stad om zich te laten inschrijven. Ook Jozef trok op en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David, ging hij van Galilea uit de stad Nazaret naar Judea naar de stad van David, Betlehem geheten, om zich te laten inschrijven, samen met Maria, zijn verloofde, die zwanger was. Terwijl zij daar verbleven, brak het uur aan waarop zij moeder zou worden; zij bracht haar zoon ter wereld, haar eerstgeborene, wikkelde hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg. In de omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten. Plotseling stond een engel des Heren voor hen en zij werden omstraald door de glorie des Heren, zodat zij door grote vrees werden bevangen. Maar de engel sprak tot hen: ‘Vreest niet, want zie, ik verkondig u een vreugdevolle boodschap die bestemd is voor het hele volk. Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer, in de stad van David. En dit zal voor u een teken zijn: gij zult het pasgeboren kind vinden, in doeken gewikkeld en liggend in een kribbe.’